Sunday 30 August 2009

Christen-anarchisme: paradox of paradigma?


Vertogen waarin het anarchisme ter sprake komt beginnen steevast met een uitleg van het woord. Er moet namelijk altijd duidelijk gemaakt worden dat het niet om het streven naar de grootst mogelijke chaos en geweld van allen tegen allen gaat. In het algemeen kunnen anarchisten juist tegenwerpen dat de huidige wanorde van de zogenaamde onmaakbare samenleving, de maatschappij van de Markt, aan die omschrijving uitstekend voldoet: als chaos en geweld het streven van anarchisten is hoeven zij niet meer te streven.

Anarchie, een woord dat al bij Herodotus voorkomt, betekent "het ontbreken van een bevelhebber", bij uitbeiding in de zin van het anarchisme: het ontbreken van opgelegd gezag oftewel regeringsmacht. Dit na te streven betekent juist het streven naar orde, maar dan een andere, men zou ook kunnen zeggen: echte orde, zonder opgelegde regelgeving. De belangrijkste denkers van het anarchisme zijn uitgesproken ordenaars. Wie dit eng vindt klinken zal niet weten dat "Nieuwe Orde" in diverse landen de naam van een anarchistisch tijdschrift geweest is, en dat de fascisten pas later op het toneel verschenen zijn om met die woorden op hun manier aan de haal te gaan. Omdat geweld het opleggen van macht aan anderen inhoudt sluiten anarchie en geweld elkaar uit - ook hier zijn laten we zeggen nogal wat misverstanden over, ook in kringen van wie zich anarchist noemen.

"Anarchie" mag dan een oud woord zijn, "anarchisme", het streven naar "anarchie", is een negentiende-eeuws begrip, en dus tamelijk nieuw. Voor het verdere betoog is het belang de twee hoofdbestanddelen van de orde van de anarchie min of meer te definiëren: vrijheid en socialisme. Niets zo hachelijk als definiëren van maatschappelijk-filosofische begrippen in het algemeen en die van "vrijheid" in het bijzonder. De mooiste en kortste die ik ken is die van de Nederlandse filosoof Beerling: vrijheid is transcendentale openheid. Deze omschrijving biedt wie het woord "vrijheid" gebruikt inderdaad de vrijheid dit in te vullen, en tevens zit het overstijgen van het bestaande er in besloten - en voor het vervolg is het ook van belang dat het "transcendente" al haast vanzelf naar religie verwijst. Socialisme, lange tijd synoniem met communisme - ook hier heeft woorddiefstal door aanhangers van dictatuur plaatsgevonden, zoals we maar al te goed weten - betekent kortweg: gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen. Wat dit betekent zou het enige relevante maatschappelijke debat moeten zijn, een debat dat nu niet gevoerd wordt in deze streken.

Eén bestanddeel van het anarchisme zoals dit in de negentiende eeuw opgekomen is, is het afwijzen van het opgelegde gezag bij uitstek, voor het gevoel van de meeste anarchistische denkers: God, waarbij de fout werd en wordt gemaakt een soort projectie van kerkelijke machthebbers of gelovigen als de opperbaas te zien, waarvan Bakoenin zei: "Als God bestond moest hij afgeschaft worden". Atheïsme wordt in het algemeen als vast bestanddeel van het anarchisme gezien. Nu laat de of het Oneindige, de of het Eeuwige - de traditie wil dat er een geslachtelijk voornaamwoord aan God verbonden is, maar dit is slechts de uitdrukking van menselijke beperking -, de Eeuwige laat zich niet met een bon mot afschaffen. Hij bestaat omdat Hij de grondslag van alle bestaan is. God is niet te definiëren, un Dieu défini est un Dieu fini - maar de macht die de menselijke macht te boven gaat is per definitie niet te bestrijden. Ook de ontkenning is een bevestiging: daarom is geen atheïst tot nu toe geslaagd in een overtuigend atheodicee, het definitieve bewijs voor het niet-bestaan van God - atheïsten houden zich bezig met betogen tegen gelovigen, niet tegen God. Atheïsten hebben dus steeds gelovigen nodig voor hun vertoog, het omgekeerde is niet het geval, en we kunnen hen dan ook vrijmoedig en liefdevol in hun atheïsme negeren. En hiermee is het antwoord al gegeven of "christen-anarchisme", of bij uitbreiding en algemener: religieus anarchisme, een paradox inhoudt; dat is het niet, je kunt het net zo goed een pleonasme noemen.

De term "christen-anarchisme" is uiteraard jonger dan het woord "anarchisme" zelf, dat omstreeks de tijd van Proudhon in gebruik komt (ikweet niet zeker of hij het als eerste gebruikt heeft). Christen-socialisme was al een stroming in de Angelsaksische wereld, de eerste keer dat het woord "Christelijke anarchie" op deze wijze gebruikt is (1893) is naar mijn weten in verband met Lew Tolstoy, door de Duitse filosoof Eugen Heinrich Schmitt. Hij verwijst naar het christendom van de schrijver van Oorlog en vrede en Anna Karenina, dat op zijn beurt weer geïnspireerd is door ijverende groepen in Rusland, als de Doechoboren, die alle wapenbezit afwijzen - en verder door de transcendentalisten Emerson en Thoreau, en via Schopenhauer door het boeddhisme. In 1897 schrijft de Nederlandse waterstaatkundig ingenieur van hervormde afkomst, Felix Ortt, een boek Christelijk anarchisme, herdrukt onder de titel Het beginsel der liefde, waarmee de woordcombinatie in Nederland geïntroduceerd is. Het duurt daarna negentig jaar voordat de combinatie opnieuw opduikt, bij de Amerikaanse hutteritische theoloog Vernard Eller, die zijn boek opdraagt aan de Franse jurist/socioloog/theoloog Jacques Ellul, die in hetzelfde jaar, 1987, als zijn laatste belangrijke boek Anarchie et christianisme publiceert (ik verneem tot mijn genoegen dat het onlangs herdrukt is), het belangrijkste eigentijdse vertoog waarin het christendom voor anarchisten wordt verklaard en omgekeerd. Er moet op het einde van de negentiende eeuw een uitgesproken rechtse staatsafwijzende Amerikaanse theoloog zijn geweest, heb ik van onder anderen Daniel Berrigan vernomen, die zijn stelsel "chistian anarchism" noemde - ik weet daar verder niets van, en ik vermoed dat dit een anarchisme zonder socialisme is - en dat noemen we toch in het algemeen liberalisme.

De nieuwste uiting waarin de woordcombinatie voorkomt is van de Australische "reborn Christian" Dave Andrews, die "opnieuw" bekeerd is, en in 1999 het boek Christi-Anarchy deed verschijnen. De Geest is er, nog steeds en misschien wel meer dan ooit. En het aardige is, dat christen-anarchisten er steevast op wijzen, dat ze helemaal niets nieuws verkondigen, ten hoogste iets wat zo oud is dat het vergeten is en daardoor nieuw lijkt (Peter Maurin hamert daarop, bijvoorbeeld).

Het streven naar vrijheid en socialisme is in alle religies terug te vinden -, het boeddhisme en het taoïsme zullen u zeker niet verbazen in dit verband, de islam wellicht wat meer - maar hoe interessant ook, laten we ons beperken tot het christendom omdat we niet te veel kunnen omhalen, en er is in en rond het christendom al zoveel te noemen - ik noem in het voorbijgaan even bij de naaste buren de joodse denkers Gustav Landauer en Martin Buber die de inspiratoren zijn van de kibboets-beweging in Israël - maar: het Christendom dus.

*


De belangrijkste teksten in het Evangelie waar christen-anarchisten hun gezindheid op funderen zijn de bergrede (Matth. 5:1-7:28) en Handelingen 2:45, 4:32 (over het gemeenschappelijk bezit en het verdelen van het overtollige onder de armen bij de oergemeente in Jeruzalem). Toen het anarchistisch tijdschrift De AS in 1991 een themanummer over christen-anarchisme uitbracht, besprak het dagblad Trouw dit opvallend uitgebreid, en onder andere mij werd toegeschreven dat ik zeker wist dat Jezus een anarchist was. Ik had de indruk dat Trouw als christelijke krant daar een beetje trots op was. En er zijn nog genoeg andere plaatsen in de Evangeliën aan te wijzen, die deze kwalificatie zouden wettigen. Wat Trouw niet vermeldde was dat ik nogal huiverig ben over het interpreteren van de Evangeliën als historie, inclusief het verhaal van de Handelingen. Jezus historiseren betekent Hem ter discussie stellen, en dat staat ons natuurlijk vrij, maar men kan beter besluiten gewijde geschiedenis niet als werelds historieverhaal te zien.

Bijvoorbeeld, en dat is in dit verband het belangrijkste: hoe lang hebben die eerste christenen dat communisme volgehouden? Het moet allang afgelopen zijn geweest toen de Romeinse keizer Constantijn zich tot het christendom bekeerde na een ingeving dat hij een veldslag zou winnen in het teken van het kruis (IHS): een Romeins keizer laat zich natuurlijk niet overhalen door pacifisten en mensen die in vrijwillige gedeelde armoede leefden - ik zou dan eerder aan een keizer als Marcus Aurelius denken, maar die was stoïcijn en stond als zodanig niet ver van de christelijke ethiek af - maar hij vervolgde de christenen wel. Het bekeren van de keizer ter wille van de oorlogvoering, en het tot staatsgodsdienst uitroepen van het christendom vervolgens door keizer Theodosius, is door pacifistische christenen in deze eeuw de zondeval van het christendom genoemd (Heering, Boschma). Dat kan kloppen, maar over het pacifisme en communisme van de christenen tussen de oergemeente die in Handelingen genoemd wordt en het ogenblik van de bekering van de keizer moeten we ons maar geen illusies maken. De passages in Handelingen zijn een richtsnoer, de bergrede houdt een opdracht in - via Peter Maurin citeer ik G.K. Chesterton: het christendom heeft niet gefaald, het is nog nooit uitgeprobeerd...

De opdracht is evenwel verstaan, de anarchistische tendens loopt als een rode draad door de geschiedenis van het christendom, juist doordat die opdracht en dat richtsnoer er zijn. Het communistische leven is van oudsher in praktijk gebracht in de cenobitische kloostergemeenschappen, die al in de vierde zoniet de derde eeuw opkomen in Egypte, en die tot op heden voortbestaan. Sommige van die kloostergemeenschappen of communauteiten werden als op het randje van de ketterij beschouwd, of over de rand: in de Nederlanden denk ik aan de Begijnen en de Broederschap des Gemenen Levens van Geert Grote. Alleen al het begip "ketter" vraagt als het ware om een anarchistische reflex: wie meet zich de macht aan om het geweten van anderen te beoordelen? Op dat geweten kom ik nog terug...

Het is in dit bestek, en trouwens in het algemeen ondoenlijk, om bij benadering een volledige opsomming te geven van stromingen in het christendom die de christen-anarchistische geest hebben, of alle personen te noemen. Het christendom beslaat tenslotte in tijd en plaats een grote ruimte - door onwetendheid en andere beperkingen zullen de genoemde namen eurocentrisch aandoen, en meer nog: beperkt blijven tot Nederland. Van de zogeheten ketters noem ik niemand, in de eerste plaats uit tijdgebrek, in de tweede plaats uit onwetendheid. Wel even dit: de Franse koning, de Heilige Lodewijk, kan alleen zo heten als je "even" voorbijziet aan de duizenden ketters die hij heeft laten afslachten. Eerlijk gezegd zie ik de heiligverklaring van zo iemand in het bijzonder, en van anderen in het algemeen, als een vrijwel onoverkomelijk bezwaar tegen het rooms-katholicisme: alle christenen hebben de opdracht heilig te zijn - en dat massamoord niet met heiligheid samengaat lijkt mij niet voor discussie vatbaar. Het verbaasde mij dat pacifist en schrijver voor de Catholic WorkerThomas Merton blij is met zijn kloosternaam "Louis"...

Door christen-anarchisten worden de Kerkvaders Tertullianus en Johannes Chrysostomos regelmatig als voorlopers genoemd: de laatste was een steen des aanstoots voor de keizer door zijn prediking ten gunste van de armoede. De kloostergemeenschappen hebben ook steeds hun hervormers gehad, en Franciscus van Assisi is uitdrukkelijk als voorloper gezien door de negentiende/twintigste-eeuwse christen-anarchisten in Engeland en Nederland, wegens zijn pacifisme en diervriendelijkheid. Peter Maurin laat zich tot zijn Groene Revolutie inspireren door wat hij noemt "the Irish scholars", de aparte Ierse katholieke kerk, die ten onder is gegaan door de Engelse bemoeienis met Ierland, maar die volgens hem de beschaving in Europa gebracht heeft, en wiens kloosters of hospitia hem ten voorbeeld waren voor de Huizen van de Catholic Worker. Van de grote middeleeuwse mystici is speciaal Meister Eckehart geadopteerd door Gustav Landauer. Men kan in het algemeen zeggen dat de mystiek een ontkenning van wereldse machten inhoudt.

Van de grote Hervormers kan alleen Zwingli enigszins de christen-anarchistische toets doorstaan, daarnaast is er een rij die er niet in geslaagd is een kerk te stichten en evengoed door de grote namen verketterd zijn: Franck,.... De wederdopers zijn voorzover ze pacifistisch zijn (en afgezien van Munster hebben ze zich dat tot op heden juist wel bij uitstek getoond) wel voorlopers of voorbeelden. Ook de Society of Friends (Quakers/Kwakers) getuigen van de Geest. In Nederland in de zeventiende eeuw zijn er de Collegianten, die buiten of naast de gevestigde kerk aan zorg voor de armen doen en de volwassenendoop door volledige onderdompeling kennen. En dan vermeld ik nog de Labadisten die in een soort koloniestichting gaan wonen, en van wie Anna Maria van Schuurman, de eerste Nederlandse academica, de bekendste is.


In de vroege negentiende eeuw is er de beweging van de Christelijke Broedergemeente van Stoffel Muller, meer bekend onder de naam Zwijndrechtse Nieuwlichters - we komen dichterbij in zoverre dat hier voor het eerst christelijke beginselen in botsing komen met de moderne staat. De gemeente is voortgekomen uit de bevindelijke kringen van de Hervormde Kerk, de zogenaamde oefenaren, die de meeste voorgangers als te "licht" en te conciliant ten opzichte van "de wereld" afwezen. De Zwijndrechters weigeren wapens te dragen en er wordt voor hen de mogelijkheid tot hospitaaldienst bij de schutterij opengelaten: met de dienstplicht komt dus ook de vervangende dienstplicht op. De opgeroepen Zwijndrechters berusten hierin. Zij wonen in enkele communauteiten (koloniehuizen), en doen aan eenvoudige nijverheid en handel. Ook over deze uiterst interessante beweging moet ik wegens het tijdgebrek verder zwijgen.

De combinatie moderne hervormde theologie, de kennismaking van theologen als aankomende dominees met de ellende in de arbeiderswereld en de inspiratie van Lew Tolstoy heeft tenslotte geleid tot de eerste Nederlandse beweging die zich christen-anarchistisch noemde. Zij groepeerden zich rond het blad Vrede, en hebben diverse kolonies gesticht - die in Blaricum is spreekwoordelijk rampzalig geëindigd na belegering en brandstichting door het dronken gepeupel uit de omliggende dorpen. We schrijven 1903. De betrokkenen bij deze beweging, de Internationale Broederschap, hebben als gideonsbende een indrukwekkend stempel op de huidige Nederlandse samenleving gezet: als drankbestrijders; als voorvechters van vegetarisme en natuurgeneeswijze; als bestrijders van vivisectie en mede-oprichters van de Dierenbescherming; als bevorderaars van zelfstandige bedrijven door de arbeiders zelf beheerd (in Amsterdam is er nog steeds schoonmaakbedrijf "Nieuw Leven", maar er zijn ook nog drukkerijen; er zijn zelfs scheepswerven geweest en textielbedrijven: Ploegstoffen); als bestrijders van de dubbele moraal op seksueel gebied en bevorderaars van seksuele voorlichting, hoe merkwaardig wij hun streven in de Rein Levenbweging in onze achterafwijsheid ook mogen vinden, het blijft onmiskenbaar belangrijk; als strijders voor de gelijkberechtiging van de vrouw; als strijders tegen het fenomeen gevangenis en tegen het strafrecht in het algemeen; als onderwijsvernieuwers - oprichters van verscheidene scholen ingericht naar hun ideeën; en - ik zal nog wel het een en ander vergeten zijn - tenslotte, als voorvechters van de gewetensvrijheid en in overeenstemming met de opdracht van de bergrede: als geweldloze strijders tegen het wapengeweld en de geïnstitutionaliseerde slavernij-tevens-opleiding-tot-moordenaar die men dienstplicht noemt. In 1915 nemen zij het initiatief tot het Dienstweigeringsmanifest, de oproepen tot individuele dienstweigering hadden in zoverre sukses dat hiertoe een wettelijke mogelijkheid is ingesteld. De hervormde vredesbeweging had er zonder de christen-anarchisten heel anders uitgezien in Nederland.

Namen: Lod. van Mierop, Louis Bähler (die nog voor een "scheuring" in de Hervormde Kerk heeft gezorgd door zijn sympathie voor het boeddhisme), Jac. van Rees, Titia van der Tuuk, Margaretha Meijboom, Marie Jungius (grondlegster van het zondagsschoolwerk in Nederland), J. Sevenster, S.v.d. Berg, Cor Bruijn en lest best Felix Ortt, die zich in zijn 93 levensjaren (1866-1959) met alles wat ik genoemd heb heeft beziggehouden, tot het laatst. Ortt heeft ook nog een filosofisch-theologisch stelsel ontwikkeld, het pneumat-energetisch monisme, waarin hij de moderne wetenschap met God verzoent (want zo moeten we het natuurlijk uitdrukken, niet omgekeerd zoals "moderne mensen" misschien denken) - en hij is in Nederland pionier geweest op parapsychologisch gebied, en om vrijwel volledig te zijn: hij heeft baanbrekend werk verricht op waterstaatkundig gebied, als ontwikkelaar van het systeem van getijtafels. Een latere generatie, die zich religieus-anarchistisch noemde: Kees Boeke (van de school in Bilthoven en de sociocratie, een radicaal-democratisch stelsel van organisatie binnen bedrijven), Bart de Ligt, A.R. de Jong... - zij hebben een nog steeds merkbaar stempel gezet op het anarchisme in Nederland. Juist toen ik al deze mensen ontdekte en er over schreef in mijn rijkelijk verlate doctoraalscriptie (ik had steeds het gevoel gehouden dat mijn studie een bijdrage moest zijn tot een betere wereld, hier was het zicht op die betere wereld, maar was dit streven niet allemaal voorbij?) - toen dook plotseling de De-fencebeweging op, de niet geheel geweldloze beweging rond bijltjesman Kees Koning, die zich zowaar christen-anarchist noemde - voor het eerst lieten de rooms-katholieken van zich horen op dit gebied in Nederland. Kloosterzusters met glinsterende ogen die hun sympathie uitspraken voor deze acties tegen wapentuig: het leek een droom - het was niet voorbij.

Maar laat ik in vogelvlucht nog wat grote namen uit andere landen noemen, die u wellicht bekender zullen klinken, en die binnen het christen-anarchistische paradigma vallen. De Deense filosoof-theoloog Sören Kierkegaard in de eerste plaats, als bestrijder van de lauwheid binnen de lutherse Deense staatskerk. De vele koloniestichters in Noord- en Zuid-Amerika, een wereld apart. De Russische secten, waarvan de Molokanen en Doechoboren, als afwijzers van geweld tegen mens en dier Lew Tolstoy hebben geïnspireerd, die op zijn beurt de bewegingen in Nederland (zoals al genoemd), Engeland, Zwitserland, Hongarije, Bulgarije en natuurlijk Rusland zelf inspireerde. Een beweging die zich op Tolstoy beroept is de laatste tien jaar weer bovengronds actief in Rusland - helaas weet ik er verder niets van af. Voorts: de gebroeders Blumhardt, Duits-Amerikaanse theologen; de belangrijkste protestantse theoloog van de afgelopen eeuw, Karl Barth, heeft in zijn combinatie van afwijzen van wereldlijke overheid en zijn socialisme, een christen-anarchistische trek. De grondlegger van de gedachte van de tuinstad, oorspronkelijk een utopisch-architecturaal ontwerp, Ebenezer Howard, was christen-anarchist. Jacques Ellul, op wie ik tot slot nog terugkom, heeft voor het Franse taalgebied de term ingang doen vinden. Zelf zou ik Schumacher ("Small is beautiful") zeker als religieus-anarchist willen betitelen, en - eindelijk zijn we bij de katholieken, zult u verzuchten - dit geldt zeker voor onze nu naar de waan van de dag vergeten tijdgenoten Paulo Freire en Ivan Illich.

Zoals de Verenigde Staten hun eigenaardige christen-anarchistische tradities hebben in de sferen van de Hervorming, zo hebben zij ook de Catholic Worker voortgebracht. Het werk van de combinatie van de bekeerlinge Dorothy Day en de Occitaanse immigrant Peter Maurin. Met haar mengsel van katholieke sociale leer en het bijbehorende activisme, het personalisme, het Engels-katholieke distributisme en anarchistisch socialisme een geheel aparte loot aan de rijkvertakte boom van het christen-anarchisme. De Catholic Worker Movement heeft het klaargespeeld binnen de grenzen van het katholicisme hun anarchisme vorm te geven, met hun strijd tegen de wapenindustrie, voor vakbondsrechten en bovenal hun Houses of Hospitality - die op hun beurt een stoet van nieuwe grote, Amerikaanse namen heeft opgelevers, als Thomas Merton, Amon Hennacy, Robert Ellsberg, Daniel en Philip Berrigan, Henri Nouwen... De grote vraag: hoe combineer je anarchisme met de suprematie van de paus wordt misschien beantwoord door het beklemtonen van de rol van het eigen geweten door Peter Maurin: het geweten gaat de paus te boven. Blijkbaar lukt het nog steeds binnen de Katholieke Kerk en zijn daar dus meer woningen dan ik als acatholicus denk. Dat staan op de eigen gewetensvrijheid is het hoofdkenmerk van alle christen-anarchisten. Waarbij ik moet aantekenen dat Peter Maurin de paus als plaatsbekleder van Christus in het hier en nu opvat, zoals de katholieke leer voorschrijft - en tegen de plaatsbekleder van Christus hoeft de anarchist niet in opstand te komen. Moeilijk te accepteren voor de niet-katholiek, en misschien zelfs voor menige wel-katholiek.

Dat christen-anarchisme geen paradox is meen ik wel duidelijk gemaakt te hebben, al aan de hand van de geschiedenis. In hoeverre is het ook het paradigma voor zowel het christendom als het anarchisme? Dat christenen zichzelf tegenspreken door zich met de wereldlijke macht te verbinden is helaas nog steeds niet voor iedereen vanzelfsprekend: in kersverse staten als de opvolgerstaten in Joegoslavië verbinden kerken zich met deze oorlogszuchtige staten. Voor het anarchisme ligt het paradigmatische wat mij betreft gemakkelijker. Er is geen weg naar vrede, vrede is de weg. Socialisme heeft alleen betekenis als het hier en nu al in praktijk wordt gebracht: door werken in zelfbeheer buiten de staatskanalen om, door de vrijwillige armoede en zorg voor de naaste. Dit kan men zien als de voortdurende kritiek van het bestaande, dat niet waar kan zijn (Marcuse), een kritiek die verder ook in geschrifte en dergelijke geuit kan worden.

Maar is de mooie maatschappij dan niet iets van de toekomst, na een revolutie? Daarvan valt slechts te zeggen: de enige revolutie is de ontbinding van het geweld, en die gedoogt geen uitstel - geen toekomst zonder heden. De revolutie is in de termen van Jacques Ellul het optreden van God tot behoud van menselijkheid en daarmee de mens. Wie God zoekt, heeft Hem al gevonden, zo citeert Dorothy Day Pascal regelmatig. Wie een taak zoekt ter overwinning van het geweld heeft deze al gevonden, hier en nu - dat is het christen-anarchistisch paradigma, de enige kans inderdaad voor de mensheid - deze grote woorden hoeven we niet te schuwen.

- Lezing gehouden in het Jeanette Noelhuis, Amsterdam, zomer 2000.

Thanks to Rev. Peter Francis for the suggested title.

Nederland als proeftuin voor het maatschappelijk verdrag


Antwoord aan een ambassadeur



Anne Gazeau-Secret, vertrekkend ambassadeur van de Franse Republiek bij het Koninkrijk der Nederlanden ziet volgens Trouw van 22 januari Nederland als proeftuin wat betreft het maatschappelijk verdrag. Dit verdrag bindt de staat aan de burger en omgekeerd. Het verdrag, denkt de schrijfster, moet opnieuw gedefinieerd worden. Dat is te zwak uitgedrukt, dunkt mij. In de eerste plaats kan ik mij niet herinneren dat ik door in Nederland geboren te worden een verdrag gesloten heb. Een dergelijke overeenkomst dient door twee partijen gesloten te worden, Gazeau-Secret stelt het door de wederkerigheid te beklemtonen voor alsof het ook zo gaat. Welnu, dan heb ik nieuws voor haar. Het verdrag is al een tijdje verbroken, zelfs als het stilzwijgend is aangegaan (als dit met contracten kan, zal het met het door haar bedoelde verdrag ook wel kunnen). De ambassadrice kan kiezen.

Het verdrag werd verbroken toen de Nederlandse overheid op valse gronden oorlog voerde tegen Joegoslavië, tegen Afghanistan en tegen Irak, achtereenvolgens. De eerstgenoemde oorlog is nog gevoerd uit naam van een internationale rechtsorde. Dan mag het verdrag verbroken geacht zijn toen de Nederlandse overheid geen termen zag om in te grijpen in Soedan, in Rwanda of in Irak in 1988. Kiezen maar.

Het verdrag werd verbroken toen het staatsbedrijf der posterijen zogenaamd werd verzelfstandigd en geprivatiseerd en "contracten" moest sluiten met de belastingdienst om bepaalde enveloppen te versturen. De postkantoren werden gesloten en voor veel geld verkocht. Mij is niet gevraagd of ik een contract heb met dit quasi-gedenationaliseerde monopolie. Dat heb ik naar mijn weten niet. Het is echter wel duidelijk wie het oorspronkelijke verdrag heeft opgezegd, lijkt mij.

Het verdrag werd verbroken toen de openbaar-vervoersvoorziening in de omgeving werd verzelfstandigd en zogenaamd geprivatiseerd. Opgetooid met een quasi-Engelse naam hief deze flitsende onderneming suf geachte buslijntjes op. Zij handhaafde wel de hokjes langs de weg, want die konden mooi verpacht worden om reclame te huisvesten - goed in het zicht van de automobilist. Het lijkt mij ook hier duidelijk wie het verdrag heeft opgezegd.


Het verdrag werd verbroken toen mij bij referendum mijn mening over allerlei kwesties met betrekking tot de gemeente werden gevraagd, en telkens de regels voor het referendum zo werden veranderd dat de uitslag er niet toe deed voor het zittende gemeentebestuur. Zo werd ik opgezadeld met een deelraad die ik niet wilde, die marktkooplieden lastigvalt, grachten wil opengraven zonder behoorlijke motivatie, een duur propagandablaadje rondstuurt en intussen buurtvoorzieningen afknijpt. Ook hier is weer duidelijk wie het contract verbroken heeft.

Het verdrag werd verbroken toen de Nederlandse overheid besloot de radio en televisie over te laten aan particuliere verenigingen, die wat programma's om reclame draperen, en dit opzetje "publieke omroep " te noemen. Of mij nu een "omroepbijdrage" wordt gevraagd of dat de betaling aan deze clubjes uit de algemene middelen plaatsvindt, mij is niet gevraagd of ik dit een gepaste uitbesteding van trillingen per seconde vind, en of ik kijk of luister naar waar ik voor betaal. Trillingen die verder bij opbod verkocht worden - er wordt hier niet maar raak getrild. Weer weet ik wie het verdrag verbroken heeft.

Door mijn geboorte blijk ik een stilzwijgende overeenkomst gehad te hebben met de Nederlandse overheid. Maar dit is de Nederlandse overheid niet genoeg. De Nederlandse overheid wil sinds 1 januari dat ik altijd een document bij mij heb dat getuigt van dit verdrag. Deze verplichting wordt mij aangepraat als bevordering van mijn veiligheid en als maatregel om het vangen van mensen met wie het verdrag niet gesloten is te vergemakkelijken. Volgens mij was het verdrag met mij echter al voor 1 januari jongstleden opgezegd.

Ik kan nog wel meer momenten noemen waarop het verdrag is opgezegd. Ieder kan er zelf wel bedenken. Excellentie, kiest u maar. En weet dat het verdrag niet pas in gevaar is gebracht door enkele opvallende politieke moorden op klaarlichte dag, door radicalisering van bepaalde groepen in de samenleving en wat u verder aanvoert. Dat kan er nog wel bij, na de opzegging van het verdrag - of liever gezegd, het kan juist niet, maar er kon al zoveel niet meer. En Mattheüs 22:21 heeft met deze opzegging werkelijk niets te maken.

[Opgestuurd aan Trouw in 2005. Onnodig te zeggen dat de redactie dit geen zinvolle bijdrage aan "de discussie" (!) vond.]

Sunday 23 August 2009

Wat is religieus anarchisme? - 1

  • Is het anarchisme niet per definitie atheïstisch?

  • Definiëren is reactionair en in ieder geval ondialectisch, als het gaat om kwesties betreffende "menswetenschappen".

    Toch moeten er enkele begrippen die hieronder gebruikt worden duidelijk omlijnd worden omdat anders iedere discussie bij voorbaat uitgesloten is.

    In het onderstaande worden de volgende woorden in de genoemde betekenissen gebruikt.

  • Religie.
  • Waarschijnlijk de oudste vorm van menselijk reageren op het mysterie van het bestaan. Etymologisch gesproken verwijst het Latijnse woord religio naar het in ontzag of schrik terugwijken voor wat zich aandient als dit mysterie, of voor het mysterieuze - het transcendente eventueel. (Laat u niet foppen met andere etymologische verhalen over "verbinden" en dergelijke - dit is de eigenlijke betekenis). Het ontzag voor het mysterie in het algemeen, of voor het transcendente - in die zin gebruik ik het woord "religie" dan ook, hier en elders op de site (hoewel niet consequent - in andere talen is het onderscheid niet te handhaven).

  • Geloof.
  • Zekerheid of het gevoel hiervan dat het transcendente niet bedreigend en integendeel goed in de ruimste zin des woords is.

  • Godsdienst.
  • Het in georganiseerd verband belijden van geloof.

  • Anarchisme.
  • Het streven naar degrootst mogelijke orde met de minst mogelijke dwang (het streven naar anarchie in positieve zin).

    Het mag duidelijk zijn dat bij voorbaat, aan de hand van deze omschrijvingen, religie en geloof enerzijds anarchisme anderzijds niet uitsluiten. Integendeel. Het transcenderen van het bestaande - het streven naar opheffing van dwang en onderdrukking - zou als een religieus streven opgevat kunnen worden, in iedere zin. De reden dat "religieus anarchisme" niet als pleonastisch is op te vatten is dat er nu eenmaal onder degenen die streven naar anarchie in positieve zin veel "belijdende" atheïsten zijn, en het is niet gepast hen bij voorbaat te annexeren.

    Het is wel een moeilijker vraag of godsdienst in de boven aangegeven zin met anarchisme te verenigen is. In de praktijk blijkt van wel: de Catholic Worker-beweging streeft ernaar zowel rooms als anarchistisch te zijn. Er zijn in de protestantse kerken genoeg anarchistische voorgangers aan te wijzen. Toch is er in het algemeen niet een positief of negatief antwoord op de vraag te geven.

    Godsdienstige organisaties in de vorm van kerken willen nog wel eens zeer autoritair zijn en in ieder geval gewetensdwang zoniet andere vormen van dwang uitoefenen, hetgeen met het anarchisme in strijd geacht mag worden.

    Christen-anarchisme: het kan en het bestaat, maar het moet als zodanig steeds afzonderlijk herkend worden. Hetzelfde geldt voor anarchistische uitingen binnen andere godsdiensten.

    Op mystiek niveau zijn godsdiensten aan elkaar gelijk te stellen. Mystiek betreft in het algemeen de andere fenomenen met betrekking tot de verhouding tot het transcendente: religie en geloof.

    De mystiek is dan ook vaak een sleutel tot het religieus anarchisme, zoals de verbinding tussen religie of geloof in de aangegeven betekenis hier verder wordt genoemd.

    Kortom: anarchisme is niet vanzelfsprekend atheïstisch en niet vanzelfsprekend religieus. Het is een streven naar het transcenderen van de bestaande maatschappelijke orde. Wanorde, zouden veel anarchisten deze orde juist willen noemen.

    Tuesday 4 August 2009

    "Bij haar alléén heerscht vrijheid!" - Nederlandse anarchisten en het ontwakend natuurbesef rond 1900

    Omstreeks de vorige eeuwwisseling ontwaakte het natuurbesef in tamelijk brede kring in de geïndustrialiseerde wereld, en dus ook in Nederland. De interesse voor alles wat leeft en groeit, het streven tot behoud van gebieden die "natuurmonumenten" genoemd worden en het zich verdiepen in wat een natuurlijke levenswijze zou kunnen zijn komen zeker niet toevallig in die tijd op deze plaats naar voren. Of men nu zelf voor levensonderhoud afhankelijk was van de opkomende industrie of niet, steeds minder mensen woonden op wat in Nederland het platteland heet. Het uit het zicht verdwijnen van een "groene" omgeving bracht sommigen op het idee dat het zelf spitten in de grond en het verbouwen van gewassen ongeveer neerkwam op "terug naar de natuur" gaan - een misverstand dat in de meeste gevallen gedoemd was op teleurstelling uit te lopen.

    De natuursport, het toegeven aan de roep der velden, was oorspronkelijk wel een aangelegenheid van "heeren", de bourgeoisie, maar het is ongetwijfeld vooral de verdienste van Heimans en Thijsse geweest dat ook de volksklassen in bredere zin oog hebben gekregen voor de natuur. Parallel aan de arbeidersbeweging ontstonden wandel- en studieclubs, veelal van sociaal-democratische signatuur. Het NIVON met zijn natuurvriendenhuizen is hiervan een nog voortbestaand getuigenis. En in het algemeen zullen mensen ter linkerzijde van de sociaal-democratie zich hierbij hebben aangesloten. Hebben anarchisten in Nederland bijgedragen aan het ontwakend natuurbesef? Het antwoord kan bevestigend luiden, er dient alleen aan toegevoegd te worden dat zij een enigszins aparte rol hebben gespeeld.

    "Onbekommerd" was de lijfspreuk van Jac. P. Thijsse - hij had wel oog voor wat er mis was of mis kon gaan in de verhouding tussen mens enerzijds en dier, plant en landschap anderzijds, maar hij verhaalt toch steeds, uitnodigend tot navolging, van wat er aan interessants te zien en te beleven is. Dit geldt uiteraard ook voor E. Heimans, en voor een nu vergeten schrijver als S. Leefmans, wiens gebundelde stukjes uit Het Volk nog steeds uitnodigen tot zelf kijken, in navolging van de schrijver (voorzover er nog iets te kijken valt). De anarchisten nu zijn aanzienlijk minder persoonlijk-verhalend. Zij geven liever een wetenschappelijk onderbouwd betoog of hebben een humanitaire boodschap: men moet dier (en plant) goed behandelen. Verwondering en beschouwing lijken bij alle bekommernis juist te bezwijken. Laten wij vier van deze anarchistische pioniers nader bekijken.


    1. Louis A. Bähler: "Lieve hond! lieve hond!"



    September 1997 - de schrijver van deze regelen fietst in de Gaeltacht, ergens aan de Ierse westkust. Hij ziet een eindje in zee een kop boven water, waaronder duidelijk een dierenlijf voortzwemt. Een hond? Maar er duiken meer koppen op in de wijde omgeving, het moeten dus zeezoogdieren zijn. Grijze zeehonden, een stuk of zes, die zich in een baai bij afnemend getij tot vlak bij het strand wagen. Een eerste ontmoeting met deze dieren in het wild, en het is en blijft ook achteraf een ontroerende ervaring. De zeehond die het dichtst bij het strand zwemt kijkt de schrijver (mag je het zo zeggen? het lijkt in ieder geval zo) nieuwsgierig aan. Het dier demonstreert hoe goedgekozen de Nederlandse naam zeehond is. Later op de dag, als het echt eb is, ligt het gezelschap tevreden snurkend en snuivend op de plaat in de baai, zonder aandacht aan grote landdieren te schenken.

    Ontroering, een ander woord kan ik niet gebruiken, en tegelijkertijd weet ik (en wist ik bij de ontmoeting) het waarnemen van deze zeehonden geladen met alle verhalen over zeehonden die men als mens anno 1997 meedraagt: over de selkie die de ziel van een jonggestorven kind overneemt; de massaslachting van jonge zeehonden, uitgebreid vertoond op televisie eind jaren zestig, en daarmee de aanleiding tot het oprichten van Greenpeace; de spreekwoordelijke aaibaarheid in combinatie met zieligheid, die tot in maanblaffers- en ultrarechtse kringen geëxploiteerd wordt en die aanleiding geeft tot scepsis - en toch... Tenslotte hebben de zeehonden (mogen wij aannemen) geen last van alles wat de ontroering bij zo'n ontmoeting in de weg zou kunnen staan.

    Van 1895 tot 1902 staat de anarchistische dominee Louis A. Bähler op Schiermonnikoog. Zijn anarchisme, pantheïsme en sympathie voor het boeddhisme worden door de gemeente zeker geaccepteerd. Dominee is een beetje een rare, maar dat is op dit Friese eiland geen bezwaar. In een van de eerste nummers van het blad Dierenbescherming beschrijft hij hoe hij ruim twintig jaar eerder zijn eerste ontmoeting met een zeehond had, aan de westkant van het eiland: "Onze blikken drongen in elkander. Ik zag meer dan een dier, ik kon mij verbeelden, een soort mensch te zien. Neen, ik zag niets dan eene ziel. Maar de zeehond blafte niet, maakte geen enkel geluid of gebaar van afweer of aanval. Hij deed niets dan mij aankijken. En ik - "Lieve hond!" vleide ik. "Lieve hond! Lieve hond!" (...) "Lieve hond!" schreide ik, en al mijn leed over het leed, het dier door menschen aangedaan, barstte uit mij los."

    Onbekommerd is niet direct wat men van Bähler en zijn confrontaties met zeehonden kan zeggen. In één geval moet hij de andere kant opkijken om niet te zien hoe een jong levend gevild wordt, tijdens een uitstapje naar Rottumeroog. Naar aanleiding hiervan vermeldt hij, "dat alle genot van dat Rottumer reisje mij bedorven is. Het is met bloed bevlekt. Want ik kan nu niet aan dat reisje terugdenken of ik zie elk herinneringsbeeld daarvan zich purper kleuren door dat tappelende bloed." Liever, kan men concluderen, had Bähler wel onbekommerd op Rottum rondgelopen, zodat men ook weer niet kan zeggen dat hij echt alle zeehondenleed steeds meetorste. Het genoegen van de natuursport wordt door de humanitaire bewogenheid bedorven, maar merkwaardigerwijze hebben de zeehonden toch een streepje voor op hun prooidieren, de vissen. Want dat Bähler op zijn tocht heen en terug over het Wad naar Rottum geen enkele vissersboot gezien zou hebben lijkt mij onwaarschijnlijk. Een deel van zijn Schiermonnikoger gemeente was trouwens visser. Bähler lijkt vooral pionier wat betreft de sensibilisering ten aanzien van de aaibare zeehond - een proces dat geëindigd is met de huidige consensus over de ongepastheid zeehonden af te maken voor hun bont of als voedselconcurrent van de mens (viseter). Te laat, maar zo lijkt het meestal te gaan.


    2. Felix Ortt: grindwegen en heide



    Jonkheer Felix Louis Ortt komt uit een familie waarin een loopbaan bij Rijkswaterstaat haast vanzelf lijkt te spreken, en de eerste 33 jaar van zijn leven treedt hij meer dan waardig in de sporen van onder anderen zijn vader. Hij studeert af op de paalworm, een weekdier (Teredo navalis) dat het gemunt heeft op houten zeeweringen en dat derhalve bestreden moet worden (1886). Als ingenieur derde klas treedt hij in dienst bij Rijkswaterstaat, en hier is hij betrokken bij de aanleg van het Merwedekanaal (thans voor het grootste deel Amsterdam-Rijnkanaal geheten, in nieuwere vorm), speciaal bij de omlegging van de Proostwetering. Tijdens zijn detachering in Maarssen loopt hij (de dan nog gangbare inheemse vorm van) malaria op, wat leidt tot zijn overplaatsing naar Brielle, en tot zijn bekering tot natuurgeneeswijze en vegetarisme, waarbij hij veel baat blijkt te hebben.

    Als civiel ingenieur (tot 1894 in Brielle, daarna te 's-Gravenhage) speelt hij de rol bij de vormgeving van industrialiserend Nederland die in die tijd bij zijn beroep past. Hij publiceert onder andere over de bereikbaarheid van de haven van Harlingen, de boordbeveiliging van het kanaal door Voorne, verbetering van de beveiliging van de haven van Hellevoetsluis en over het zo efficiënt mogelijk aanleggen van grindwegen in de Hoeksewaard. Ook de bestrijding van de boorpissebed (Limnoria lignorum), die even schadelijk dreigde te worden als de paalworm, heeft zijn aandacht. Hij ontwerpt een naar eigen zeggen veilige buitenduins gelegen vissershaven voor Scheveningen en laat blijken het te betreuren dat zijn ontwerp niet wordt gehonoreerd.

    Zijn belangrijkste bijdrage als medewerker bij de algemene dienst van Rijkswaterstaat is een verbetering van het systeem voor het opstellen van getijtafels. Hij ontwikkelde een methode waarbij ook rekening gehouden werd met het effect van wind, de zogeheten opwaaiing. Het werk beviel hem zo goed dat hij wilde afzien van de onvermijdelijke periodieke promotie, maar aan deze wens kon niet voldaan worden. Zijn afkomst en staat van dienst maakten promotie onvermijdelijk. Dit zal een rol gespeeld hebben bij zijn ontslag op eigen verzoek in 1899. De belangrijkste rol was echter weggelegd voor zijn bekering tot het (christen-)anarchisme in navolging van Tolstoy, waarvan hij in 1897 getuigenis aflegde in Het beginsel der liefde, ook Christelijk anarchisme geheten. Het werk voor de staat, en zeker bij Rijkswaterstaat, dat een rol speelde bij de landsverdediging en dus bij oorlogsvoorbereiding, was niet met zijn nieuw verworven overtuiging te verenigen. Hij deed ook afstand van zijn adellijke titel.

    In 1888 beveelt de jonge ingenieur nog het Kempische systeem van bevloeiing aan voor het ontginnen en in weiland omzetten van de woeste heidevelden van Noord-Brabant, wat hem overigens op (technische) kritiek komt te staan van J. van Hasselt.Na zijn "bekering" tot het anarchisme (en in zijn geval mogen we de aanhalingstekens eigenlijk weglaten) verandert zijn houding tot wat als ongerepte natuur wordt gezien ingrijpend, en het meest tot de heide waarop hij het eerst nog zo voorzien had. "O hoe heerlijk, hoe heerlijk, op mijn breede bruine zonnige hei!" "Ik ken mijn heide, en mijn heide kent mij. Als ik bedroefd ben ga ik er heen en troost ze mij in moederlijke omhelzing." "Ik wil .. de hei op. Die heb ik al deze dagen niet begroet. Daar is ze eindelijk, ook zoo blij en stralend. Geen wolkje in de lucht, niets dan 't effen heldere blauw over het wijde warme brons. Ja, zelfs de hei, die anders zoo troosteloos-droevig liggen kan in den grijzen dag, of zoo stil en stervens-moe in den laatsten avond-zonneglans - ze is nu zoo vroolijk met al het blijde in de lente."

    De ikfiguur is in dit geval nog zijn romanfiguur Felicia, maar het lijkt ook gezien de naam geen overmoedige stap om te besluiten dat Ortt er inmiddels zelf zo over dacht. Ortt heeft zich bij de stap "terug naar de natuur" - de meeste mensen denken nog steeds aan zoiets als Van Eedens Walden of de kolonie te Blaricum bij deze uitdrukking - niet beziggehouden met landbouw op grond die beter aan de heide overgelaten had kunnen worden. In Blaricum is hij drukker en als natuurgeneeswijze-adept min of meer de kolonie-arts. Als hij na de aanval van het gepeupel op de kolonie vertrekt zal hij in de buurt van de heide blijven, het grootste deel van zijn leven te Soest. Hier schrijft hij het lyrische gedicht "Mijn wijde heide", eerst verschenen in De Vrije Mensch, in afleveringen overgenomen in Natuurleven. En bepaald een imiterend eerbetoon aan de dichter van de Witte Waterlelie, Van Eeden: "'k Heb haar lief, mijn wijde heide/ met haar stille morgennevels". Natuurlyriek is ook de bladen van de christen-anarchisten niet vreemd, maar het is en blijft steeds een wat belerende lyriek. Ironischerwijze is het een eeuw later tamelijk algemeen bekend dat heide eigenlijk geen natuurlijk landschap is in Nederland en dat het met kunst- en vliegwerk in stand gehouden moet worden. Dit inzicht komt wel goed uit nu het overgrote deel van de heidevelden in deze eeuw alsnog zo bekwaam tot weiland ontgonnen moest worden - al dan niet naar de aanbevelingen van de jonge Felix Ortt...

    Ortt is verder zeker niet zo sentimenteel als Bähler. Hij is wel geëngageerd wat betreft de omgang met en het gedrag jegens dieren, maar kan hier als natuurwetenschapsman op zijn eigen wijze afstandelijk over schrijven.


    3. B.P. van der Voo: Wetenschappelijke bijdragen


    In maart 1894 verscheen voor het eerst Wetenschappelijke bijdragen - geïllustreerd maandblad, onder redactie van B.P. van der Voo. Een blad op het formaat van de Sterringa-brochures (Sterringa werd in een later stadium ook de uitgever), anachronistisch gezegd: A5. Het blad heeft een moeilijke tijd doorgemaakt, die waarschijnlijk samenhing met de lotgevallen van de redacteur. Deze vluchtte in 1895 naar Mechelen om de weerplicht te ontkomen, en raakte daar in ballingschap in problemen met mede-anarchisten. Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre dit een rol speelt bij de herhaalde klacht over wanbetaling van abonnees en agenten, maar in deze eerste verkenning is dit niet aan de orde. Het blad verscheen slechts bij vlagen maandelijks - en geïllustreerd was het amper. In 1894 kostte een nummer 5 cent per stuk, in 1897 is de prijs verhoogd naar 10 ct., bij verzending 12 ct. per stuk. Dit mag men ook voor die tijd goedkoop noemen.


    Dit wat onooglijke tijdschriftje heeft pionierswerk verricht bij het populariseren van de kennis over natuurkunde, scheikunde en biologie (de ondertitel was tenslotte: geïllustreerd maandblad tot verbreiding van eenvoudige begrippen over natuurkennis). Eenvoudig te lezen was het niet; bij artikelen over botanie werd het bezit van een flora voorondersteld. Medewerkers aan de eerste jaargang, die zich uitstrekte tot augustus 1895, waren: W. Meng, B. Damme, J. Sterringa, J.H.E. van Epen, Vital Nascenti (=?; een lang artikel over chroom en verfstoffen, met staalkaart) en Lychnis (waarschijnlijk Van der Voo zelf). Als Van der Voo in ballingschap is worden er meer artikelen in vertaling overgenomen uit buitenlandse bladen. Aan de jaargang van 1897 werd nadrukkelijk meegewerkt door S. Mars, assistent aan het Meteorologisch Instituut te Amsterdam, die zich vooral bezighoudt met het bestrijden van onwetenschappelijke weersvoorspellingen. Met de derde jaargang eindigt het bestaan van Wetenschappellijke Bijdragen. Het verschijnen van De Levende Natuur in hetzelfde jaar zal de ondergang van het noodlijdende blad zeker bevorderd hebben. De Levende Natuur was tenslotte wèl geïllustreerd en misschien ook toegankelijker voor degenen op wie Wetenschappelijke Bijdragen zich richtte, ook al was het duurder.

    Het blad voorzover het nu beschikbaar is in openbare collecties is in hoge mate een verzameling Ditjes en Datjes die zonder veel samenhang bijeengesprokkeld zijn. Het feit dat de redacteur al spoedig van Rotterdam naar Mechelen moest verhuizen zal de samenhang en het overleg met schrijvers niet bevorderd hebben. Ondanks dit gebrek aan samenhang blijft het een aardig blad. De observaties van het gedrag van honden, paarden en ratten van B. Damme zijn opmerkelijk, en verder is alleen de duinwandeling van Van Epen gebaseerd op eigen recente ervaring "in de natuur". Van Epen is in hoge mate ge�nspireerd door Van Eeden (de vader van de dichter-schrijver) en diens Onkruid. Hij beschouwt het vermogen planten op naam te stellen bij de lezers als vanzelfsprekend.

    Van der Voo doet voortdurend moeite om via Wetenschappelijke Bijdragen interesse te vragen voor zijn botanische verkenningen van de omgeving van Rotterdam - Schieland en het oosten van eiland IJselmonde om precies te zijn. Vergeefs, zijn botanische boek In het polderland - schetsen van het landschap en den plantengroei in de omstreken van Rotterdam zal pas in 1898 bij W. Versluys te Amsterdam verschijnen, als Wetenschappelijke Bijdragen opgehouden heeft te bestaan, evenals tijdelijk het blad An-archie dat Van der Voo vanaf 1896 voor Sterringa redigeerde.

    In het polderland is het aardigste boek geschreven door een Nederlandse anarchist, dat ik ooit gelezen heb. Het is duidelijk dat Van der Voo met plezier en enige trots zijn inventarisatie van de flora van de omgeving van Rotterdam het licht heeft doen zien. Van de meeste planten geeft hij geen beschrijving die de onwetende verder brengt: het is ook echt een inventarisatie, waarvan hij de beperking wel inziet, maar die toch zeldzame vondsten weet te vermelden. Als een eenmans-jongeren-natuurstudiebond moet hij door de velden en langs wegen in de groene omgeving van Rotterdam hebben gelopen, de notities zijn gebaseerd op "botanische tochtjes in de jaren 1891-'93 ondernomen". Het zou interessant zijn de gegevens van Van der Voo te koppelen aan wat een inventarisatie nu zou opleveren. Het gebied dat hij beschrijft is intussen in hoge mate verstedelijkt, en de rust die uit de illustraties van J.C. Herm Heyenbrock spreekt is geheel verdwenen. Het noemen van opmerkelijke planten heeft zonder een dergelijke vergelijking, die buiten het bestek van dit artikel valt, geen zin.


    In het boek zijn geen planten afgebeeld, alleen kijkjes in een rustig landschap, waarvan Van der Voo de geschiedenis poogt te reconstrueren. In de tijd, verstreken tussen zijn wandelingen en de uitgave van zijn boek, is de Buiten-Hillepolder weggegraven voor een vergrote Rijnhaven, wat tot verlies van de enige dan bekende vindplaats in West-Nederland van het blaaskruid (Utricularia vulgaris) geleid had, tot verdriet van Van der Voo. Hij is gestorven in 1965 en heeft dus, als hij zijn engagement ten aanzien van de natuur behouden heeft, nog heel wat meer te verwerken gekregen.

    Want onbekommerd kan men het relaas van zijn wandelingen weer niet noemen - niet doordat hij voorziet wat er met de beschreven gebieden zal gebeuren, maar doordat de Natuur steeds als leermeesteres wordt opgevoerd. In zijn poly- of panthe�stische lofzangen op Moeder Natuur bereikt hij soms bijbelse hoogten. De ereprijs, waarvan de kroonblaadjes zo makkelijk uitvallen, vergelijkt hij met witgepleisterde graven. En: "Slechts het onderzoek der Natuur is in staat redeneerende menschen te bevredigen. Bij onze milde moeder Natuur slechts is plaats voor denkwezens, tot haar keere men steeds weder want bij haar all��n heerscht vrijheid." De studie der natuur werkt veredelend en beschavend en zorgt voor echte vrede.

    Van der Voo toont zich nog wel eens geplaagd door het platte, onpo�tische dat hij allerwegen om zich heen bespeurt, en waartegen de ware natuurkennis helpt. Opmerkelijk, een eeuw later, klinkt zijn afschuw van de knotwilg. Hij noemt deze: mismaakt houtgewas (wat tenslotte klopt), ergerlijk, proza�sch, onbehagelijk, plat alledaagsch, wanschapen en gedrochtelijk. Het kon niet op met zijn hekel aan deze toen zo gewone verschijning in zijn polderland - een mensenmaaksel dat nu als natuurmonument-in-het-klein met grote moeite enigszins in stand gehouden wordt. Niets zo veranderlijk als de natuur en de visie hierop van de beschaafde mens - "zoo verandert alles staag door den tijd", zoals hij zelf berustend schreef over de teloorgang van de Buiten-Hillepolder en daarmee van het blaaskruid.


    4. J.J. Hof: Natuurleven



    De dankzij Ger Harmsen en Jannes Houkes enigszins bekende anarchistische "natuursporter" J.J. Hof werd in zijn eigen tijd wel verward met zijn naamgenoot die zich inzette voor het Fries, Jan Jelles. "Onze" J.J. heet echter Jan Jans en is twee jaar eerder geboren dan die andere, in 1870, in het Friese Lageduurswold weliswaar, maar strijder voor het Fries is hij niet geweest - de verwarring is verklaarbaar door de (in zijn geval extra begrijpelijke) gewoonte geen voornamen te vermelden. Volgens zijn biografen ergerde Hof zich als kweekschoolleerling zich tenslotte aan het stevige roken in zijn kring en stopte hij hiermee na het lezen van "een brochure van een levenshervormer over de vraag waarom wij ons bedwelmen". Deze kennismaking met Tolstoy deed Hof klaarblijkelijk kiezen voor het humanitarisme, dat hij trouw is gebleven. Hij heeft zich nooit met het christen-anarchisme ge�dentificeerd, al heeft hij hier steeds wel dicht bij gestaan.

    Als onderwijzer te Giethoorn colporteerde hij samen met Tjerk Luitjes eind 1900 met een brochure "Algemeene werkstaking". Hof heeft zelf een brochure onder deze titel geschreven, die door Harmsen en Joukes gedateerd wordt op 1903. Dit is zijn enige "arbeidersbewegings"-achtige geschrift: "Eenmaal zal de moderne slaaf begrijpen dat hij alleen alles in handen heeft wat hij wil. En als hij dat begrepen heeft, zal geen macht ter wereld hem kunnen buigen. Uit is dan 't rijk van Mammon en Gezag! Gewerkt daarom voor de opheffing van allen loonarbeid! Gewerkt voor de heerlijke idee van: Algemeene werkstaking."

    Maar zijn grote historische verdienste is de redactie van het blad Natuurleven, die hij van 1902 tot 1941 gevoerd heeft, een "populair, geïllustreerd weekblad voor natuurwetenschap, tuinbouw en bloementeelt." En het blad was inderdaad geïllustreerd en is wekelijks blijven verschijnen! Het werd regelmatig gevuld met uit andere bladen overgenomen artikelen, maar in het algemeen was Hof zelf de schrijver van het meeste wat in dit blad te lezen is. Een prestatie die slechts met grote bewondering bezien kan worden, en die hem als gedreven popularisator op één lijn plaatst met Thijsse, die ook steeds in de eerste plaats onderwijzer of leraar was.

    In zeker opzicht - want met al zijn betoonde inzet voor de natuurstudie dient vastgesteld te worden dat Hof geen meeslepend nu nog toegankelijk schrijver was op de gebieden waarmee hij zich bezig heeft gehouden. In de eerste plaats populariseert hij andere schrijvers, zoals hij ook heel wat boeken heeft vertaald. Mogelijke eigen bijdragen aan de veldbiologie worden door zijn meestal afstandelijke stijl verhuld. Hij weet zijn humanitaire engagement op de achtergrond te houden, tenzij slechte behandeling van dieren daadwerkelijk aan de orde is. Vanaf 1916 tot het einde (officieel: 1920) redigeert hij ook nog Androcles - maandblad aan de belangen der dieren gewijd, en hij bleef medewerker aan de opvolger van dit blad, Dierenbescherming. Is het vanwege het humanitaire engagement dat de door hem zelf geschreven bijdragen aan de natuurstudie hoofdzakelijk gewijd zijn aan botanische onderwerpen, en zeker niet de meest tot de verbeelding sprekende: levermossen, varens, algen en mossen? In Een heel jaar in de natuur (Zutphen: W.J. Thieme & Cie., 1938) komen wel meermalen dieren en bloemplanten aan de orde. Ook verschijnt van zijn hand in 1926 Onderling hulpbetoon in de dierenwereld, een titel die duidelijk genoeg naar Kropotkin verwijst.

    Zijn in alle opzichten bescheiden te noemen eigen levensschets in De roep der velden - zwerftochten naar de bronnen van vreugde en schoonheid (uitgegeven en geredigeerd door A.G. Schoonderbeek te Laren, 1927) vermeldt dat hij lezingen en cursussen met lichtbeelden geeft over natuurhistorische onderwpen, en dat hij door gesproken en geschreven woord in humanitaire richting werkt (p.61). Het kan geen toeval zijn dat zijn portretfoto in dit boek zijn boekenkast als duidelijke achtergrond heeft.

    De ontwikkeling van de techniek volgt hij in Natuurleven en in losse geschriften als een trouw gelovige in de vooruitgang, die bijvoorbeeld een toename van vrijheid verwacht van het automobilisme, maar dergelijke uitingen uit de tijd van voor de Eerste Wereldoorlog kunnen wij met de mantel der liefde bedekken. De tegenstelling tot de roepende velden was nog niet te voorzien.

    De vooruitgangsgedachte was voor Hof uit de natuur zelf te lezen: "De kleinste en laagst ontwikkelde, zoo goed als de hoogst georganiseerde levende wezens, de mensch zelf niet uitgezonderd, hebben een gemeenschappelijke levensbron. In de mate van ontwikkeling heerscht oneindige verscheidenheid, in het wezen der zaak echter een onmiskenbare eenheid. Dit trekt ons niet naar beneden; het houdt geen verlaging in van de hooge plaats die de 'heer der Schepping' inneemt in de groote natuur. Integendeel, het opent een verheffend uitzicht op nooit eindigenden vooruitgang, op een steeds verder gaande ontwikkeling van alle levenskrachten."

    Geheel vrij van natuurlyriek of -mystiek was Hof toch ook niet. Eigenlijk mag men dit ook niet verwachten van iemand die in zijn jeugd voorgoed gegrepen was door de overweldigende stilte en het landschap van het Fochteloër veen. Het spreekt uit het stuk "Wondervol mysterie", aan het begin van de tweede jaargang van Natuurleven: "Steeds meer .. wenkt [den ware natuuronderzoeker] het Geheim der dingen met onweerstaanbare toovermacht, aan wier werking hij zich niet vermag te onttrekken. Het groote Mysterie van het Zijn, dat wij voelen in elk ding dat naast ons staat, hoe straalt het ons tegen met vurig licht, zonder dat wij nog de lichtbron zelve vermogen te aanschouwen. (...) Het Mysterie is de verheven zin van het Leven. Wij Zelf zijn de zin van het leven. (...) De boomen spreken van het Mysterie als ze zachtkens ruisen. De zee heeft altijd haar groote hart er vol van en de golven roepen, roepen gestadig."

    Met Hof, die tot het einde van zijn leven toegewijd blijft aan de natuurstudie, zijn we overigens de grens van het ontwakend natuurbesef en van een belangrijke rol in het maatschappelijk leven in het algemeen van anarchisten in Nederland, ruim gepasseerd. Hof is overleden in 1953.

    (Oorspronkelijke versie met verwijzingen in: Jaarboek Anarchisme 1997)