Thursday 23 July 2009
Een communist in de zin van Tolstoj - Hans Paasche's kritiek op het kolonialisme
Wie de Nederlandse televisie bijna alleen kent van in verbijstering langszappen heeft toch al snel genoeg materiaal om ergernis te uiten: geïnterviewd wordt de 'Afrikaanse' schrijver van een reisverhaal over Groenland. Keken ze daar niet raar op van u? De schrijver antwoordt beleefd: 'ja hoor'. De interviewster vindt impliciet dat alleen toeristen van het noordelijk halfrond het recht hebben als legitiem toerist gezien te worden - en erger, weet blijkbaar niet dat Groenland in feite een groot uitgevallen vliegdekschip van het Amerikaanse leger is, en zo wel, dan wist ze niet hoe het Amerikaanse leger is samengesteld. 'Afrikanen' op reis - grappig hoor.
Deze grappigheid speelt niet in de reisbrieven die Hans Paasche heeft samengesteld; de verzameling heet in het Nederlands De ontdekkingsreis van de neger Lukanga Mukara in de binnenlanden van Duitsland. Paasche is bloedserieus, en klaarblijkelijk is het verhaal op een echt mondeling reisverslag gebaseerd. Alleen is het niet waarschijnlijk dat "de neger" Paasches maatschappijkritiek precies zo deelt. Het beeld van roodaanlopende zuipschuiten, met een degenhouw op de wang, altijd bereid tot vechten, stinkende rookrollen oppaffend - het staat voor alles waar Paasche van gruwt, in Duitsland. Sommige observaties gaan verder: de behoefte tot administreren, het idee dat tellen (kwantificeren) goed is, de fixatie op geld - het leukste punt is dat Lukanga Mukara het racisme op zijn kop zet door zich af te vragen of de Wasungu (blanke Europeanen, hier dus Duitsers) wel mensen zijn. Zij denken van wel, maar ze zijn het natuurlijk niet.
Hans Paasche kende (Duits) Oost-Afrika, waar hij als officier gediend heeft, en waar hij zwarte mensen gedood heeft die als 'opstandelingen' golden, terwijl ze hun eigen huis en haard verdedigden. In feite kan hij de 'goede' negers niet van de 'slechte' onderscheiden, en dit leidt hem tot het besef van het kwaad van oorlog en het doden van medemensen in het algemeen. Hij moet Afrika verlaten door voortdurende malaria, trouwt en betrekt zijn landgoed Waldfrieden. Hij is van zeer bemiddelde bourgeois afkomst (dit klinkt wel door in zijn maatschappijkritiek, die zich richt op het gedrag van de 'hogere standen' - dat al erg genoeg is, dat wel). Hij sluit zich aan bij levenshervormers, radicale ethici, die in feite de Duitse tegenhanger van de Nederlandse christen-anarchisten vormen. Een Duitse biograaf uit deze kring, Magnus Schwantje, noemt hem wel "communist in de zin van Tolstoj". Voorzover ik kan overzien is hij bij beste benadering de redder van het gezicht van het historisch anarchisme ten aanzien van 'Afrika'. 'Afrika' heeft Europa, vooral oorlogszuchtig Duitsland, een les te leren - niet, omdat men in Afrika heilig is en bijvoorbeeld geen oorlog voert, maar de beschaving staat er wel degelijk op een hoger peil. Dat is inderdaad nog steeds een onwelkome boodschap, ook negentig jaar later.
Lukanga Mukara is dan ook gekaapt door een overtuigde nazi, die de Samoaan Tuiavii in feite laat terugverlangen naar het Duitse bestuur en ook verder de fundamentele kritiek de tanden uittrekt. Deze parodie, de Papalagi , is dan ook een groot succes bij groenige kringen in Duitsland (en Nederland) - slechts overtroffen door het schandelijke bedrog van de zogenaamde toespraak van Chief Seattle. Dat mensen in de gekoloniseerde wereld zich als mensen beschouwen en niet als de naar eigen believen met nobelheid toe te rusten wilden is iets wat de gemiddelde 'noorderling' eigenlijk niet kan of wil bevatten.
Hans Paasche is een van de eerste fotografen van groot wild geweest, die zijn leven min of meer waagde voor het vastleggen van beelden die niet meer te maken zijn, omdat de 'wildheid' van de natuur van Afrika het kolonialisme niet doorstaan heeft. Als levenshervormer houdt hij een blinde vlek voor de jacht - ook in Duitsland moet die toegelaten blijven. Zijn behoefte tot wereldverbetering doet soms bijna griezelig naief aan: weer aangetreden als officier bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog pleit hij al snel voor levenshervormende opvoeding van de soldaten, inclusief lessen in pacifisme. Het komt hem op ontslag te staan, en tenslotte een aanklacht wegens hoogverraad, die eindigt met detentie 'als geesteszieke'. 9 november 1918 - die datum wordt niet herdacht in Duitsland - wordt hij door de revolutionaire matrozen van Wilhelmshaven bevrijd, en meteen afgevaardigd in de revolutionaire volksvertegenwoordiging in Berlijn. Hij blijft maar kort lid hiervan - hij is teleurgesteld over het weinig revolutionaire gehalte van de revolutie, en is aangeslagen door de dood van zijn vrouw.
En deze man, die zich in geschrifte keerde tegen het Duitsland van de 'frisse vrolijke oorlog' en het 'op de vlucht neergeschoten' deelt het lot van zovele andere prominente 'goede' Duitsers. Op 21 mei 1920 komt een overvalcommando van zestig militairen het landgoed van deze tolstojaan doorzoeken op verdenking van opslag van wapens voor de komende communistische opstand. Hij wordt 'op de vlucht neergeschoten'. Hij had de Duitsers in het algemeen verweten niet eens te weten wat vrijheid is, laat staan dat ze er naar streefden.
Het kolonialisme van de toekomst zou dat van het hart, de gedachte, de vrijheid zijn - in een tijd waarin de staatkundige kaarten van Azië en Afrika de kleuren van allerhande Europese landen vertoonden viel er waarschijnlijk niet buiten het paradigma van 'kolonisering' te denken. Maar Paasche deed dit meer dan critici als Conrad, Gide en Morel. Niet geheel: hij gelooft echt dat het Britse koloniaal bestuur in Nigeria de inwoners meer in hun waarde laat dan het Duitse heeft gedaan (en misschien is dit ook wel juist - als je voorbijziet van de voorafgaande eeuwen slavenjagen). Zijn kritiek was grotendeels niet in de geest van de tijd - en zegt het iets over de geest van deze tijd dat de vertaling van zijn Lukanga Mukara inmiddels in de ramsj ligt, naast Gides Reis naar Congo? Het zou mij liever zijn als de Papalagi daar naast 'Chief Seattle' lag - de mensheid heeft nog een lange weg te gaan.
De bleke lijdende jongeling - een episode uit de wording van het religieus-anarchisme
Het is lang gebruikelijk geweest te spreken van "oude" en "nieuwe" beweging met betrekking tot de Nederlandse arbeiders- of socialistische beweging. De jaartallen die de grenzen markeren zijn dan in het algemeen 1894 - de oprichting van de SDAP - en 1906, de oprichting van de "moderne" vakcentrale het NVV. De termen klinken goed in een cultuur die jong, nieuw en vooral ook modern als positieve aanduidingen waardeert. Vooral het moderne valt op: een kleine tachtig jaar heeft de Labour Party de kans gehad Groot-Brittanni� te leren wat modern is, maar die grootse taak ligt nog dagelijks te wachten op Blair en zijn team. Wij moeten Blairs moderniteit dan ook als precies het tegendeel opvatten van de moderniteit die de stroming ooit bedoelde.
Of het komt, doordat het parlementaire socialisme in Nederland ook in paarse modernigheid ten onder is gegaan is niet gemakkelijk vast te stellen, maar de borstklopperigheid ten aanzien van de geschiedenis is sleets. Met de teloorgang van dit parlementaire streven verdwijnt noodzakelijkerwijze het positieve zelfbeeld. En zo ontstaat er ruimte voor een nieuwe beschouwing van de "oude" beweging, die al met al niet zo oud en onmodern aandoet als we eerst allemaal gedacht hadden. Die eerste persoon gebruik ik, omdat ook voor de Nederlandse anarchisten de scheiding der geesten als keerpunt geldt. Er waren in de negentiende eeuw wel wat losse anarchisten, maar er komt pas echt beweging als Domela de definitieve keuze gedaan heeft. Modern en nieuw zijn ook bij de anarchisten gekoesterde uitdrukkingen. En met de eeuw van het kind komt ook de verheerlijking van het jonge op. "Wij zijn jong, de aard' ligt open" zong de anarchistisch getinte Jongeren Geheelonthoudersbond. Het was in het begin van de vorige eeuw een algemene tendens - het woord Jugendstil past er bij. Niets zo vergankelijk als de jeugd, niets zo snel versleten als het modern gewaande. Dit komt misschien wel het duidelijkst tot uitdrukking als men de eerste uitingen bestudeert van het christen-anarchisme, dat als nieuwe stroming in de vroege jaren negentig van de negentiende eeuw naar voren komt. Deze datering maakt het wonderlijk genoeg tot een vroeg uitgekristalliseerde zelfstandige stroming in het tamelijk bonte geheel van socialismen. En de gideonsbende die de stroming droeg moest zich als modern profileren ten opzichte van precies de richting in de Nederlandse Hervormde Kerk die... modern heette.
Ook dit modernisme, dat allang niet meer zo heet maar nog wel bestaat, is natuurlijk gedateerd. Men spreekt nu van vrijzinnig protestantisme, de eerste "zuil" die zijn eigen omroep zich zag losmaken - en veel meer media had de vrijzinnigheid niet meer. Een beetje geloven, inmiddels een soort geuzenuitdrukking met betrekking tot de vrijzinnigheid, is misschien nog wel moeilijker dan niet of helemaal geloven. Er was weinig dat niet ter discussie gesteld kon worden op het gebied van geloofszekerheden (toch al een tegenstrijdige uitdrukking) - tot en met het historisch bestaan van Jezus. Discussies in modern-hervormde kring maken een verrassend open indruk. Ook op maatschappelijk gebied kon veel besproken worden. In het algemeen waren de predikanten de radicaal-liberale richting toegedaan, een stroming die in de loop van de twintigste eeuw met de sociaal-democratie versmolten is. Het zijn juist de "moderne" verworvenheden die de radicalen tot stand hebben gebracht die de diverse edities van Paars bij wijze van modernisering hebben afgebroken: overheidsbezit van nutsbedrijven, allerhande sociale verzekeringen en rechten van "werknemers".
De maatschappelijke keuzen die de sociale quaestie opriep werden ernstig en op hoog intellectueel niveau besproken in De Hervorming, het blad van de modern-hervormden. Men moet beseffen dat studeren in het algemeen, en theologie in het bijzonder, een voorrecht van de elite was, zeker nog in die tijd. Het vergde een vorm van klasseverraad om voor "de arbeiders" te kiezen als predikant. Ook als men, in overeenstemming met de eis van het predikantschap, geen voorkeur wilde uitspreken in de sociale quaestie - ook de kapitalisten waren immers gemeenteleden -, men zag de klassenstrijd als realiteit. Er werd ernstig gediscussieerd over betekenis en toekomst van het socialisme. Kom daar nu eens om, denk je als je de discussies leest - en nog erger, het lijkt wel of ze met terugwerkende kracht weggeretoucheerd zijn. Wanneer komt in het zogenaamde maatschappelijk debat het sprookje tevoorschijn dat klassenstrijd iets is wat "gepredikt" wordt, en zeker niet door dominees?
In dit modern-verlichte milieu, dat uitmunt in religieus getinte redelijkheid, komt de "jonge" opstand met enerzijds de eis van meer redelijkheid en anderzijds meer religie. Het modernisme is lauw, het raakt "de mensen" niet, de nadruk moet liggen op gevoelsherleving en op verlossing van hen die zwoegen en die in drankzuchtige onwetendheid en ongeloof ten onder gaan. Joh. Kuiken in Het Bildt laat bij wijze van preek Domela Nieuwenhuis optreden in de kerk - en dit geeft uiteraard rumoer, want Domela is uitdrukkelijk uitgetreden en heeft nog wel het ambt van (luthers) dominee neergelegd. De klemtoon ligt bij Kuiken op het bestrijden van de alcohol. Dit is ook het uitgangspunt van Louis B�hler, die - uitzonderlijk voor studenten, ook of juist in die tijd - protesteert tegen de drankcultuur in studentenkringen, en uit de tweede hand Tolstojs Waarom de mensen zich bedwelmen vertaalt, in 1893. Samen met zijn vertaling van Schmitts Christelijke anarchie uit het zelfde jaar het startpunt van het christen-anarchisme als zelfstandige stroming. In het krachtenveld van het Nederlandse socialistische streven is het daarmee vroeg als aparte stroming. De "parlementairen" zouden zich pas organiseren in 1894, het zou nog langer duren voordat de Socialistenbond definitief ten onder ging aan de scheiding tussen parlementairen en anti-parlementairen (de athe�stische anarchisten). Men kan tegenwerpen dat deze vroege verschijning op het toneel nog geen organisatie betekende. Maar dit kan men in grote lijnen ook zeggen van de "goddeloze" anarchisten: buiten de vakbeweging was organisatie juist het grote strijdpunt - Domela zag er eigenlijk niets in, en dus is er niet veel van gekomen.
Ook in 1893 laat Felix Ortt van zich horen als kerkmeester in Brielle, met een mathematisch berekend gewogen verkiezingssysteem voor ouderlingen die moeten bepalen van welke richting een predikant zou moeten zijn. Zo zou de stem van de gemeente gehoord worden met respecteren van de minderheden. Werd het een zware, een lichte of een moderne? Van het plan wordt verder niets vernomen.
In de betrokken jaargangen van De Hervorming staan vaste bijdragen van "L.B.". Het zijn naar de normen van dit blad vooral journalistiek-redactionele bijdragen. Ik ben geneigd te vermoeden dat de initialen niet voor "Louis B�hler" staan, vanwege diens geldingsdrang. Desnoods zou het zijn gelijknamige vader, ook predikant, kunnen zijn. De vraag komt op, doordat het blad niet de indruk wekt de "jongeren" aan banden te leggen. B�hler noemt als een uitlaatklep voor "ons" - nee, niet De Arbeider, waar hij toch ook wel eens in schrijft, maar het blad Sphinx - bijdragen tot de studie van het menschenraadsel en der psychische wetenschappen. Titel en ondertitel wijzen er al op dat dit "jongeren"-blad vooral op (theosofisch ge�nspireerde) metapsychica en spiritisme gericht was. Het blad heeft het twee jaar volgehouden (1893-1895). Het doet achteraf vreemd aan deze stroming als nieuw, jong en een beetje opstandig waar te nemen - per slot van rekening is het spiritisme intussen gezonken cultuurgoed.
Een inspiratiebron voor "de jongeren" was het Parlement der Godsdiensten op de Wereldtentoonstelling van Chicago, 1893. Bij dit Parlement bleef voor hen niets over van de tot dan vermeende superioriteit van het christendom en het nog verse idee van de uitverkiezing van het blanke ras. Het bestuderen van geloof en volkscultuur van vreemde volkeren, en allengs die van de "eigen" folkore kwam in zwang. Een van de jonge dominees - Anne de Koe - heeft later het volksdansen uitgebreid ge�nventariseerd en gepropageerd in de Arbeiders Jeugd Centrale (een invented tradition die haar wortels heeft in deze neoromantische jongerenepisode). De Koe was in De Hervorming een van degenen die beslist als dweper kon worden aangeduid - een van de weinige authentieke "tolstojanen" die Nederland gekend heeft. Hij is door de ervaring met de kolonie in Blaricum en Van Eedens Walden van meer dan ��n geloof afgeraakt.
De andere dominee die zich in het blad als uitgesproken tolstojaan deed kennen was zowaar H.W.Ph.E. (Henri) van den Bergh van Eysinga. Hij had zich al eerder doen kennen als een "jongere" die volledig inlevingsvermogen in de bleke jongeling aan het kruis had gevraagd. (Hij wist ook zeker dat die jongeling blond was - we moeten er maar niet aan denken waar hij die kennis vandaan had...). De cultus van die lijdende stakker was misschien wel het zwaarste dat men van moderne dominees kon vergen. Zelfs als hij allegorisch was voor lijdende mensen in het hier en nu, was het voor de Leben Jesu-vorsers een stap te ver. De verwelkoming van Het koninkrijk Gods is binnen in u van Tolstoj paste hier bij. Van den Bergh was voor enige tijd de actiefste schrijver in het blad namens de jongeren die de buitenwacht gaandeweg tolstojanen ging noemen, en die zelf voor de naam christen-anarchisten kozen - wat mij een juiste keuze lijkt. Van 1893 tot 1897 is Van den Bergh een bron van tegenspraak en discussie - en het is even snel afgelopen als het opgekomen is.
Als in 1897 de christen-anarchisten hun eigen blad Vrede oprichten, zich beklagende dat De Hervorming niet genoeg ruimte biedt voor hun standpunten, is Van den Bergh van Eysinga niet meer "van de partij". Hij verwerpt het Christusidee van Tolstoj als primitief en niet passend bij een beschaafde samenleving. In zijn dissertatie, Levensbeschouwing, ontvouwt hij in 1897 een esthetisch-mystiek idee van religieuze opwekking tot het socialisme - de ethische consequentie van deze religieuze herleving. Een revolutie binnen de persoonlijke revolutie die hij al had ondergaan - en het dient gezegd, daar was het laatste decenniium van de negentiende eeuw rijk aan in Nederland, aan persoonlijke omwentelingen. Niet veel later zal hij zich ook op de volksverhalen storten en zal hij de historiciteit van Jezus Christus grondig in twijfel trekken. Invloed van Bolland kan een rol gespeeld hebben bij zijn afscheid van het christen-anarchisme, maar ondanks zijn partijlidmaatschappen kan niet gezegd worden dat Van den Bergh zich ooit ver van deze stroming heeft bevonden. Zijn "affaire" met Hegel lijkt mij goed voorstelbaar zonder grote invloed van Bolland, met wie hij tenslotte ook al heel snel breekt.
. De jongeren werden ouder, het christen-anarchisme maakte zijn stormen mee in de vorm van de kolonie van Blaricum, strubbelingen over "de lijn", het barbarendom van de Grote Oorlog - maar dan zijn de vroegere jongeren inmiddels de vijftig gepasseerd. De "jongeren" van die periode worden aangetrokken door het idee van geheelonthouding, en weinigen blijven bij het anarchisme. En het modernisme, dat in die jaren negentig een rumoerige linkervleugel geamputeerd zag? Het bleef modern en vrijzinnig en toen de tijd daar was kreeg het zelfs nog zijn eigen omroep - en daar is weer een ander jongerenverhaal aan verbonden.
Of het komt, doordat het parlementaire socialisme in Nederland ook in paarse modernigheid ten onder is gegaan is niet gemakkelijk vast te stellen, maar de borstklopperigheid ten aanzien van de geschiedenis is sleets. Met de teloorgang van dit parlementaire streven verdwijnt noodzakelijkerwijze het positieve zelfbeeld. En zo ontstaat er ruimte voor een nieuwe beschouwing van de "oude" beweging, die al met al niet zo oud en onmodern aandoet als we eerst allemaal gedacht hadden. Die eerste persoon gebruik ik, omdat ook voor de Nederlandse anarchisten de scheiding der geesten als keerpunt geldt. Er waren in de negentiende eeuw wel wat losse anarchisten, maar er komt pas echt beweging als Domela de definitieve keuze gedaan heeft. Modern en nieuw zijn ook bij de anarchisten gekoesterde uitdrukkingen. En met de eeuw van het kind komt ook de verheerlijking van het jonge op. "Wij zijn jong, de aard' ligt open" zong de anarchistisch getinte Jongeren Geheelonthoudersbond. Het was in het begin van de vorige eeuw een algemene tendens - het woord Jugendstil past er bij. Niets zo vergankelijk als de jeugd, niets zo snel versleten als het modern gewaande. Dit komt misschien wel het duidelijkst tot uitdrukking als men de eerste uitingen bestudeert van het christen-anarchisme, dat als nieuwe stroming in de vroege jaren negentig van de negentiende eeuw naar voren komt. Deze datering maakt het wonderlijk genoeg tot een vroeg uitgekristalliseerde zelfstandige stroming in het tamelijk bonte geheel van socialismen. En de gideonsbende die de stroming droeg moest zich als modern profileren ten opzichte van precies de richting in de Nederlandse Hervormde Kerk die... modern heette.
Ook dit modernisme, dat allang niet meer zo heet maar nog wel bestaat, is natuurlijk gedateerd. Men spreekt nu van vrijzinnig protestantisme, de eerste "zuil" die zijn eigen omroep zich zag losmaken - en veel meer media had de vrijzinnigheid niet meer. Een beetje geloven, inmiddels een soort geuzenuitdrukking met betrekking tot de vrijzinnigheid, is misschien nog wel moeilijker dan niet of helemaal geloven. Er was weinig dat niet ter discussie gesteld kon worden op het gebied van geloofszekerheden (toch al een tegenstrijdige uitdrukking) - tot en met het historisch bestaan van Jezus. Discussies in modern-hervormde kring maken een verrassend open indruk. Ook op maatschappelijk gebied kon veel besproken worden. In het algemeen waren de predikanten de radicaal-liberale richting toegedaan, een stroming die in de loop van de twintigste eeuw met de sociaal-democratie versmolten is. Het zijn juist de "moderne" verworvenheden die de radicalen tot stand hebben gebracht die de diverse edities van Paars bij wijze van modernisering hebben afgebroken: overheidsbezit van nutsbedrijven, allerhande sociale verzekeringen en rechten van "werknemers".
De maatschappelijke keuzen die de sociale quaestie opriep werden ernstig en op hoog intellectueel niveau besproken in De Hervorming, het blad van de modern-hervormden. Men moet beseffen dat studeren in het algemeen, en theologie in het bijzonder, een voorrecht van de elite was, zeker nog in die tijd. Het vergde een vorm van klasseverraad om voor "de arbeiders" te kiezen als predikant. Ook als men, in overeenstemming met de eis van het predikantschap, geen voorkeur wilde uitspreken in de sociale quaestie - ook de kapitalisten waren immers gemeenteleden -, men zag de klassenstrijd als realiteit. Er werd ernstig gediscussieerd over betekenis en toekomst van het socialisme. Kom daar nu eens om, denk je als je de discussies leest - en nog erger, het lijkt wel of ze met terugwerkende kracht weggeretoucheerd zijn. Wanneer komt in het zogenaamde maatschappelijk debat het sprookje tevoorschijn dat klassenstrijd iets is wat "gepredikt" wordt, en zeker niet door dominees?
In dit modern-verlichte milieu, dat uitmunt in religieus getinte redelijkheid, komt de "jonge" opstand met enerzijds de eis van meer redelijkheid en anderzijds meer religie. Het modernisme is lauw, het raakt "de mensen" niet, de nadruk moet liggen op gevoelsherleving en op verlossing van hen die zwoegen en die in drankzuchtige onwetendheid en ongeloof ten onder gaan. Joh. Kuiken in Het Bildt laat bij wijze van preek Domela Nieuwenhuis optreden in de kerk - en dit geeft uiteraard rumoer, want Domela is uitdrukkelijk uitgetreden en heeft nog wel het ambt van (luthers) dominee neergelegd. De klemtoon ligt bij Kuiken op het bestrijden van de alcohol. Dit is ook het uitgangspunt van Louis B�hler, die - uitzonderlijk voor studenten, ook of juist in die tijd - protesteert tegen de drankcultuur in studentenkringen, en uit de tweede hand Tolstojs Waarom de mensen zich bedwelmen vertaalt, in 1893. Samen met zijn vertaling van Schmitts Christelijke anarchie uit het zelfde jaar het startpunt van het christen-anarchisme als zelfstandige stroming. In het krachtenveld van het Nederlandse socialistische streven is het daarmee vroeg als aparte stroming. De "parlementairen" zouden zich pas organiseren in 1894, het zou nog langer duren voordat de Socialistenbond definitief ten onder ging aan de scheiding tussen parlementairen en anti-parlementairen (de athe�stische anarchisten). Men kan tegenwerpen dat deze vroege verschijning op het toneel nog geen organisatie betekende. Maar dit kan men in grote lijnen ook zeggen van de "goddeloze" anarchisten: buiten de vakbeweging was organisatie juist het grote strijdpunt - Domela zag er eigenlijk niets in, en dus is er niet veel van gekomen.
Ook in 1893 laat Felix Ortt van zich horen als kerkmeester in Brielle, met een mathematisch berekend gewogen verkiezingssysteem voor ouderlingen die moeten bepalen van welke richting een predikant zou moeten zijn. Zo zou de stem van de gemeente gehoord worden met respecteren van de minderheden. Werd het een zware, een lichte of een moderne? Van het plan wordt verder niets vernomen.
In de betrokken jaargangen van De Hervorming staan vaste bijdragen van "L.B.". Het zijn naar de normen van dit blad vooral journalistiek-redactionele bijdragen. Ik ben geneigd te vermoeden dat de initialen niet voor "Louis B�hler" staan, vanwege diens geldingsdrang. Desnoods zou het zijn gelijknamige vader, ook predikant, kunnen zijn. De vraag komt op, doordat het blad niet de indruk wekt de "jongeren" aan banden te leggen. B�hler noemt als een uitlaatklep voor "ons" - nee, niet De Arbeider, waar hij toch ook wel eens in schrijft, maar het blad Sphinx - bijdragen tot de studie van het menschenraadsel en der psychische wetenschappen. Titel en ondertitel wijzen er al op dat dit "jongeren"-blad vooral op (theosofisch ge�nspireerde) metapsychica en spiritisme gericht was. Het blad heeft het twee jaar volgehouden (1893-1895). Het doet achteraf vreemd aan deze stroming als nieuw, jong en een beetje opstandig waar te nemen - per slot van rekening is het spiritisme intussen gezonken cultuurgoed.
Een inspiratiebron voor "de jongeren" was het Parlement der Godsdiensten op de Wereldtentoonstelling van Chicago, 1893. Bij dit Parlement bleef voor hen niets over van de tot dan vermeende superioriteit van het christendom en het nog verse idee van de uitverkiezing van het blanke ras. Het bestuderen van geloof en volkscultuur van vreemde volkeren, en allengs die van de "eigen" folkore kwam in zwang. Een van de jonge dominees - Anne de Koe - heeft later het volksdansen uitgebreid ge�nventariseerd en gepropageerd in de Arbeiders Jeugd Centrale (een invented tradition die haar wortels heeft in deze neoromantische jongerenepisode). De Koe was in De Hervorming een van degenen die beslist als dweper kon worden aangeduid - een van de weinige authentieke "tolstojanen" die Nederland gekend heeft. Hij is door de ervaring met de kolonie in Blaricum en Van Eedens Walden van meer dan ��n geloof afgeraakt.
De andere dominee die zich in het blad als uitgesproken tolstojaan deed kennen was zowaar H.W.Ph.E. (Henri) van den Bergh van Eysinga. Hij had zich al eerder doen kennen als een "jongere" die volledig inlevingsvermogen in de bleke jongeling aan het kruis had gevraagd. (Hij wist ook zeker dat die jongeling blond was - we moeten er maar niet aan denken waar hij die kennis vandaan had...). De cultus van die lijdende stakker was misschien wel het zwaarste dat men van moderne dominees kon vergen. Zelfs als hij allegorisch was voor lijdende mensen in het hier en nu, was het voor de Leben Jesu-vorsers een stap te ver. De verwelkoming van Het koninkrijk Gods is binnen in u van Tolstoj paste hier bij. Van den Bergh was voor enige tijd de actiefste schrijver in het blad namens de jongeren die de buitenwacht gaandeweg tolstojanen ging noemen, en die zelf voor de naam christen-anarchisten kozen - wat mij een juiste keuze lijkt. Van 1893 tot 1897 is Van den Bergh een bron van tegenspraak en discussie - en het is even snel afgelopen als het opgekomen is.
Als in 1897 de christen-anarchisten hun eigen blad Vrede oprichten, zich beklagende dat De Hervorming niet genoeg ruimte biedt voor hun standpunten, is Van den Bergh van Eysinga niet meer "van de partij". Hij verwerpt het Christusidee van Tolstoj als primitief en niet passend bij een beschaafde samenleving. In zijn dissertatie, Levensbeschouwing, ontvouwt hij in 1897 een esthetisch-mystiek idee van religieuze opwekking tot het socialisme - de ethische consequentie van deze religieuze herleving. Een revolutie binnen de persoonlijke revolutie die hij al had ondergaan - en het dient gezegd, daar was het laatste decenniium van de negentiende eeuw rijk aan in Nederland, aan persoonlijke omwentelingen. Niet veel later zal hij zich ook op de volksverhalen storten en zal hij de historiciteit van Jezus Christus grondig in twijfel trekken. Invloed van Bolland kan een rol gespeeld hebben bij zijn afscheid van het christen-anarchisme, maar ondanks zijn partijlidmaatschappen kan niet gezegd worden dat Van den Bergh zich ooit ver van deze stroming heeft bevonden. Zijn "affaire" met Hegel lijkt mij goed voorstelbaar zonder grote invloed van Bolland, met wie hij tenslotte ook al heel snel breekt.
. De jongeren werden ouder, het christen-anarchisme maakte zijn stormen mee in de vorm van de kolonie van Blaricum, strubbelingen over "de lijn", het barbarendom van de Grote Oorlog - maar dan zijn de vroegere jongeren inmiddels de vijftig gepasseerd. De "jongeren" van die periode worden aangetrokken door het idee van geheelonthouding, en weinigen blijven bij het anarchisme. En het modernisme, dat in die jaren negentig een rumoerige linkervleugel geamputeerd zag? Het bleef modern en vrijzinnig en toen de tijd daar was kreeg het zelfs nog zijn eigen omroep - en daar is weer een ander jongerenverhaal aan verbonden.
Monday 13 July 2009
Annee Rinzes de Jong
Wat zou ik graag enthousiast schrijven over de boeken van Herman Noordegraaf, die klaarblijkelijk mijn interesse deelt voor religieus geïnspireerde anarchisten of socialisten in het Nederland van de afgelopen eeuw. Ik zou met bewondering en knarsetandend van jaloezie over voor mijn voeten weggemaaid gras zijn lof willen zingen - maar het valt altijd een beetje tegen, zoals het biootje (meer kan ik het niet noemen) van Henri van den Bergh van Eysinga, en zijn halve biografie van Bart de Ligt (beide inmiddels verramsjt, ook dat nog...). Komt het doordat ik steeds een ondertoon bespeur van verbazing over die dekselse dwarsdenkerij - alsof Noordegraaf toch eigenlijk vindt dat een christen de bestaande orde hoort te koesteren? Komt het doordat hij degenen die hij beschrijft onvoldoende in verband en wisselwerking met niet-religieuze anarchisten en socialisten schetst? (Is "historicus" dan echt een vak?) Met deze gevoelens, zeer geïteresseerd maar voorbereid op een teleurstelling, nam ik Noordegraafs nieuwe biografie van Année Rinzes de Jong ter hand. En u begrijpt al dat het medegevallen is, anders had ik deze inleiding niet geschreven. Alleen is het boek hondsberoerd, of: niet, geredigeerd: theologische uitgeverij Narratio heeft haar best gedaan rommelig "anarchistisch" drukwerk af te leveren. Tot de onciteerbare titel van het boek aan toe.
Maar A.R. de Jong is recht gedaan met deze biografie, zeker in intellectueel opzicht, en ook zijn levensloop komt goed in beeld. De Jong was al vroeg (vanaf 1910) betrokken bij de Bond van Christen-socialisten, die in tegenstelling tot de Blijde Wereld-dominees niet koos voor de sociaal-democratie, en evenmin voor de "marxistische" afsplitsing die later communistisch ging heten. De stroming die ook na de Eerste Wereldoorlog hier geen keuze in zag, vond haar bedding in de Bond van Religieuse Anarcho-Communisten (1920), die in 1932 herdoopt werd in Bond van Anarcho-Socialisten (BAS). De Jong was voorganger, en ondanks (of dankzij) de verschillende breuken in zijn bestaan is hij dat tot het einde gebleven. Als in de BAS religie niet meer vooropgesteld wordt en zelfs bespot wordt richt hij zijn eigen Onafhankelijke Religieuse Gemeenschap op (1935). Als de werking hiervan beperkt wordt tot zijn woonplaats Haarlem wordt het de Open Religieuse Gemeenschap (1953? - Noordegraaf is hier niet duidelijk over), een vrij trefpunt voor meningen die in en buiten de kerken niet of nauwelijks te horen vielen.
De strijd voor bevrijding van geweld (tegen het militarisme, maar dat niet alleen) heeft steeds voorop gestaan voor De Jong, hierin ligt de kern van zijn anarchisme. Tot vlak voor zijn dood op 86-jarige leeftijd in 1970 bleef hij hiertegen spreken. De Open Religieuse Gemeenschap bleek na zijn dood toch geheel op hem gedreven te hebben - Année Rinzes de Jong is een van de grote eenlingen uit de geschiedenis van het Nederlandse anarchisme dat maar nooit een "beweging" heeft willen worden. Aan de inzet van die grote eenlingen heeft het niet gelegen, dat blijkt afdoende uit de levensbeschrijving.
- Herman Noordegraaf, Revolutionair predikant en religieus bezieler: A.R. de Jong (1883-1970). Gorinchem: Narratio.
Maar A.R. de Jong is recht gedaan met deze biografie, zeker in intellectueel opzicht, en ook zijn levensloop komt goed in beeld. De Jong was al vroeg (vanaf 1910) betrokken bij de Bond van Christen-socialisten, die in tegenstelling tot de Blijde Wereld-dominees niet koos voor de sociaal-democratie, en evenmin voor de "marxistische" afsplitsing die later communistisch ging heten. De stroming die ook na de Eerste Wereldoorlog hier geen keuze in zag, vond haar bedding in de Bond van Religieuse Anarcho-Communisten (1920), die in 1932 herdoopt werd in Bond van Anarcho-Socialisten (BAS). De Jong was voorganger, en ondanks (of dankzij) de verschillende breuken in zijn bestaan is hij dat tot het einde gebleven. Als in de BAS religie niet meer vooropgesteld wordt en zelfs bespot wordt richt hij zijn eigen Onafhankelijke Religieuse Gemeenschap op (1935). Als de werking hiervan beperkt wordt tot zijn woonplaats Haarlem wordt het de Open Religieuse Gemeenschap (1953? - Noordegraaf is hier niet duidelijk over), een vrij trefpunt voor meningen die in en buiten de kerken niet of nauwelijks te horen vielen.
De strijd voor bevrijding van geweld (tegen het militarisme, maar dat niet alleen) heeft steeds voorop gestaan voor De Jong, hierin ligt de kern van zijn anarchisme. Tot vlak voor zijn dood op 86-jarige leeftijd in 1970 bleef hij hiertegen spreken. De Open Religieuse Gemeenschap bleek na zijn dood toch geheel op hem gedreven te hebben - Année Rinzes de Jong is een van de grote eenlingen uit de geschiedenis van het Nederlandse anarchisme dat maar nooit een "beweging" heeft willen worden. Aan de inzet van die grote eenlingen heeft het niet gelegen, dat blijkt afdoende uit de levensbeschrijving.
- Herman Noordegraaf, Revolutionair predikant en religieus bezieler: A.R. de Jong (1883-1970). Gorinchem: Narratio.
Duister! diep!
De Daode jing van Lao Zi (ik houd mij maar aan de huidige pinyinspelling) ontbreekt zelden in historische overzichten van het anarchisme. Voorzover de in tijd en plaats ver van "ons" afstaande tekst duidelijk is, valt het afwijzen van de overheidsmacht er direct in op. Van Vrede tot het Anarchistisch citatenboek, men lijkt er wel raad mee te weten. Lao Zi moet wel een anarchistisch filosoof zijn geweest. Een probleem: er is niet zo iemand als "de schrijver" van de Daode jing, er is alleen een traditie rond de grondlegger van Tao, en die beweegt zich in het gebied van mythe en legende. Hetzelfde geldt voor Zhuang Zi of Lie Zi. Er is uit de verzamelingen teksten die onder deze namen zijn geschreven van alles te halen wat anarchisten zeer zal bevallen. De vraag is of deze chinoiserie niet een linkse variant is van het geestelijke funshoppen van New Age-kringen: wat je ver haalt is lekker, dat er in de wijsheidsliteratuur verbonden aan jodendom, christendom en islam vergelijkbare dingen zijn aan te treffen dient vooral niet vermeld te worden. Enige scepsis lijkt geen kwaad te kunnen.
En de twijfel wordt in eerste instantie bevestigd door de wetenschappelijk verantwoorde boeken van Kristofer Schipper, die, zonder concessies te doen aan de behoeften van de Eerste-Wereldlingen aan exotische gedachten, deze wel toegankelijk maakt: Zhuang Zi in de vorm van een tekstkritische vertaling, de Tao vooral als Chinese religieuze praktijk. Voor anarchistische of nieuwetijdse pretwinkelaars laat hij ruimte noch hoop, zeker niet in Tao - de levende religie van China. De Innerlijke geschriften willen nog wel eens duister en diep voorkomen (deze adjectieven komen blijkbaar als losse kreten meermalen voor in taoistische geschriften). En zulke geschriften kan men altijd wel enigszins naar wens interpreteren. De praktijk van de religie laat die ruimte niet, en hoe schilderachtig het taoïstische pantheon ook aandoet, de anarchist die het niet-geloven in welke god dan ook als een haast persoonlijke verdienste koestert zal het niet met genoegen aanschouwen. Schipper houdt er aan vast dat er geen scheiding van religie en filosofie mogelijk is in het tao�sme, en gaat daarmee in tegen de gangbare "westerse" receptie. Het exotische speeltje, met de Yijing, Gong fu, Taiji quan en (vers! actueel!) Feng shui, wordt de Nederlandstalige lezer(es) als terloops maar daardoor nog niet minder duidelijk afgenomen. Mij lijkt dit winst: een waarheidsgetrouwer beeld van de denkwereld van China kan zeker geen kwaad. Maar ik koester niet de illusie dat deze afdeling van de geestelijke supermarkt hierdoor zal sluiten.
Maar allen die in de taoistische geschriften een anarchistische kern ontwaard hebben krijgen in laatste instantie wel gelijk van Schipper. Het religieuze streven naar Taiping (Grote Vrede of Grote Gelijkheid) kan zo gezien worden. En de filosofie die uit de Daode jing, waarin de individualiteit sterk wordt beklemtoond, is in laatste instantie anarchistisch - of "de staat" nu een allegorie is voor "het lichaam" of niet. "Gesloten en afgerond als een ei is het land van de Tao, het rijk van Humpty-Dumpty (hun-dun!), van natuurlijke anarchie en innerlijke harmonie." (Tao, p.236). Het is een filosofie die bedrieglijk makkelijk of moeilijk aandoet (ze zit vol paradoxale uitspraken, dus zo mag zij wel getypeerd worden). Over het anarchisme ervan hoeft men zich geen zorgen te maken, wel over de van hogerhand gedecreteerde vernietiging van de religie en daarmee de levende filosofie in het huidige China. Het confucianisme in zijn huidige (staats)kapitalistische vorm bestrijdt het taoïsme als zijn aartsvijand, en dat is het met zijn beklemtoning van plaatselijke en individuele autonomie natuurlijk ook. De religie is als Humpty-Dumpty gevallen en onherstelbaar, schrijft Schipper, wat voor consequenties dit voor de filosofie heeft moet de tijd leren.
- Kristofer Schipper, Tao - de levende religie van China. Amsterdam: Meulenhoff. 317 p.,
- Zhuang Zi, De innerlijke geschriften. Vertaald door Kristofer Schipper. Amsterdam: Meulenhoff. 165 p.,
(eerder verschenen: Jaarboek Anarchisme 1999)
En de twijfel wordt in eerste instantie bevestigd door de wetenschappelijk verantwoorde boeken van Kristofer Schipper, die, zonder concessies te doen aan de behoeften van de Eerste-Wereldlingen aan exotische gedachten, deze wel toegankelijk maakt: Zhuang Zi in de vorm van een tekstkritische vertaling, de Tao vooral als Chinese religieuze praktijk. Voor anarchistische of nieuwetijdse pretwinkelaars laat hij ruimte noch hoop, zeker niet in Tao - de levende religie van China. De Innerlijke geschriften willen nog wel eens duister en diep voorkomen (deze adjectieven komen blijkbaar als losse kreten meermalen voor in taoistische geschriften). En zulke geschriften kan men altijd wel enigszins naar wens interpreteren. De praktijk van de religie laat die ruimte niet, en hoe schilderachtig het taoïstische pantheon ook aandoet, de anarchist die het niet-geloven in welke god dan ook als een haast persoonlijke verdienste koestert zal het niet met genoegen aanschouwen. Schipper houdt er aan vast dat er geen scheiding van religie en filosofie mogelijk is in het tao�sme, en gaat daarmee in tegen de gangbare "westerse" receptie. Het exotische speeltje, met de Yijing, Gong fu, Taiji quan en (vers! actueel!) Feng shui, wordt de Nederlandstalige lezer(es) als terloops maar daardoor nog niet minder duidelijk afgenomen. Mij lijkt dit winst: een waarheidsgetrouwer beeld van de denkwereld van China kan zeker geen kwaad. Maar ik koester niet de illusie dat deze afdeling van de geestelijke supermarkt hierdoor zal sluiten.
Maar allen die in de taoistische geschriften een anarchistische kern ontwaard hebben krijgen in laatste instantie wel gelijk van Schipper. Het religieuze streven naar Taiping (Grote Vrede of Grote Gelijkheid) kan zo gezien worden. En de filosofie die uit de Daode jing, waarin de individualiteit sterk wordt beklemtoond, is in laatste instantie anarchistisch - of "de staat" nu een allegorie is voor "het lichaam" of niet. "Gesloten en afgerond als een ei is het land van de Tao, het rijk van Humpty-Dumpty (hun-dun!), van natuurlijke anarchie en innerlijke harmonie." (Tao, p.236). Het is een filosofie die bedrieglijk makkelijk of moeilijk aandoet (ze zit vol paradoxale uitspraken, dus zo mag zij wel getypeerd worden). Over het anarchisme ervan hoeft men zich geen zorgen te maken, wel over de van hogerhand gedecreteerde vernietiging van de religie en daarmee de levende filosofie in het huidige China. Het confucianisme in zijn huidige (staats)kapitalistische vorm bestrijdt het taoïsme als zijn aartsvijand, en dat is het met zijn beklemtoning van plaatselijke en individuele autonomie natuurlijk ook. De religie is als Humpty-Dumpty gevallen en onherstelbaar, schrijft Schipper, wat voor consequenties dit voor de filosofie heeft moet de tijd leren.
- Kristofer Schipper, Tao - de levende religie van China. Amsterdam: Meulenhoff. 317 p.,
- Zhuang Zi, De innerlijke geschriften. Vertaald door Kristofer Schipper. Amsterdam: Meulenhoff. 165 p.,
(eerder verschenen: Jaarboek Anarchisme 1999)
Een bonte rij joodse anarchisten
Wie marxisme en bevrijdingstheologie met elkaar in verband brengt, heeft in ieder geval niets van het marxisme begrepen - en zoals Jacques Ellul krachtig en overtuigend betoogd heeft, ook niets van het Evangelie. Als er aan het christelijk geloof politieke consequenties zijn te verbinden, dan in de anti-politiek van het anarchisme. Michael Löwy heeft een populair werkje over 'bevrijdingstheologie' geschreven, maar Löwy is niet zomaar afgedaan.
Als je de beschouwingswijze die hij toepast in Rédemption et utopie terugprojecteert constateert hij een Wahlverwandtschaft tussen bevrijdingstheologen en marxisten. "Wij anarchisten" kunnen daarover onze schouders ophalen. Dat kunnen we niet als Löwy diezelfde verwantschap-door-keuze constateert bij een selectie joodse denkers (het zijn allemaal mannen) met mystieke of messianistische inslag enerzijds en het anarchisme anderzijds. Ik ben geneigd te zeggen dat hij zich op terrein begeeft waar hij bevoegder geacht mag worden te zijn, als jood en zoeker naar wegen naar bevrijding. Uit het boek kan ik niet concluderen dat hij zelf voor Wahlverwandtschaft met anarchisme kiest. Maar in zijn inventarisatie wijst hij de weg naar gedachten en namen die voor een groot deel nieuw voor mij zijn in dit verband. Denkers die mij sympathiek zijn, en die ik niet zomaar met het anarchisme in verband zou brengen, worden in zijn Wahlverwandtschaft-gezelschap opgenomen. Na het lezen van dit boek van Löwy kan ik mijn voorliefde voor Fromm, Benjamin en de Frankfurter Schule met mijn eigen keuze voor het anarchisme en interesse in het religieus-anarchisme met elkaar verbinden. Synthese, dat is altijd prettig.
Van de Israëlische kritisch-theoreticus Ilan Gur-Zeëv vernam ik in een lezing dat Herbert Marcuse als doel van de revolutie de afschaffing van de lineaire tijd zag. Deze gedachte komt ook voor in de laatste geschriften van Benjamin, en Marcuse zinspeelt er in zijn bijdrage aan Dialectics of liberation zeer bevlogen op. In zijn nagelaten papieren zou het thema veel meer opduiken. Ik heb er nog nauwelijks kennis van genomen, maar ik geloof het graag. We zijn hier bij een thematiek die meer verdient dan een enkele beschouwing naar aanleiding van een boek - het is inderdaad een gedachte die, of een doel dat bij het eschatologische streven van (religieus-)anarchisme past. En het past blijkbaar eerder bij de joodse traditie dan bij de christelijke.
Marcuse wordt niet apart genoemd door Löwy, en Adorno en Horkheimer maar in het voorbijgaan, en het is ook wel gewaagd mensen die zich steeds van "het anarchisme" gedistantieerd hebben, en zich eigenlijk als marxisten zagen, zelf tot verwanten van alle anderen te kiezen. Het aardige van Löwys boek is echter dat hij die verwantschap als onontkoombare conclusie aankondigt. En laten we wel wezen: de Frankfurters beroepen zich wel op Marx, maar hebben nooit in de pas gelopen met een van de partijen die tot de nalatenschap van Marx heten te behoren. Strikt genomen zou men Marx zelf, in zijn beste ogenblikken, als behorende in het gezelschap dat Löwy opvoert kunnen opvatten. Zo ver gaat Löwy niet. "Wij" kunnnen ons afvragen of we de "libertaire Marx" niet uit de dreigende ondergang moeten redden. Maar terug naar Löwys inventarisatie.
Dat Buber, Landauer en Kafka zowel in een joods als een anarchistisch paradigma vallen, wist ik of had ik kunnen vermoeden. Toller en Sperber - ook niet geheel verrassend. Heterodoxe marxisten als Bloch en Lukács, die "het anarchisme" nooit helemaal hebben afgeleerd (evenmin als de joodse eschatologie) - nu ja, zo ver staan ze niet van de Frankfurters af. Zie dan ook: Leo Löwenthal. Maar ze zijn lid geweest van een partij die zich De Partij waande. Het zij hun vergeven, met de nodige aarzeling. Voor mij geheel nieuwe namen waren Franz Rosenzweig en Gershom Scholem, uitgesproken mystici - ik had eerlijk gezegd nog nooit een gedachte van belang besteed aan de kabbala, laat staan dat er hier een rijkdom aan libertaire gedachten te vinden zou zijn. Een wereld, of een nieuwe dimensie - tja, hoe druk je dit uit - diende zich aan bij het lezen van de desbetreffende hoofdstukken.
Waarom deze combinatie van joodse mystiek en anarchisme speciaal in Midden-Europa tot stand kwam vind ik niet aannemelijk uitgewerkt door Löwy. Hij vermeldt een Westeuropese, Franse uitzondering die bij de Wahlverwandtschaft zou horen: Bernard Lazare. Zou Simone Weil, zeer geïnteresseerd in christelijke mystiek - evenals Fromm, Landauer en nog andere wel genoemden - maar nooit overgelopen, en anarchiste met licht marxistische inslag, niet zeker zo passend zijn? Hoe Middeneuropees is dit joodse anarchisme? Wat te denken van de Engelse radiorabbijn Lionel Blue bijvoorbeeld, die in ether en boek nogal anarchistisch aandoet? En Nederland heeft ook joodse religieus-anarchisten gekend: over S. van den Berg (Jan Boezeroen) heb ik zelf op deze site geschreven.
Maar goed, het zijn vragen die ik zonder Löwys werk niet gesteld zou hebben, dus het is wat kniesorig. In het Amsterdamse antiquariaat De Kloof bevond zich de stapel met de Engelse vertaling van Löwys boek, daarnaast lag - toen ik voor enkele collega-AS-redacteuren wat exemplaren scoorde - een praktische inleiding in de kabbala van rabbijn David A. Cooper (nee, dat is niet die schrijver uit Dialectics of liberation, naar mijn weten): God is a verb. Rosenzweig's Stern der Erlösung is leverbaar als Suhrkamp-uitgave en is bij Bijleveld in het Nederlands vertaald. Aan het werk! En zie ik daar aan het einde van de tunnel niet een verzameling kapotte klokken, die het einde van de lineaire tijd aankondigen?
- Michael Löwy, Redemption and utopia - Jewish libertarian thought in Central Europe - a study in elective affinity. Londen: The Athlone Press.
Friday 10 July 2009
Felix Ortt - de man van de Nederlandse getijtafels
Aan het tientallig stelsel danken wij de neiging te herdenken op bepaalde ogenblikken. Honderd jaar kolonie te Blaricum, Ortt veertig jaar dood - maar het onderstaande wil een aanvulling zijn op een omissie bij de herdenking van tweehonderd jaar Rijkswaterstaat, en de rol die de anarchist Ortt hierbij speelde.
In Arnhem is een vegetarisch bejaardenhuis, dat in zijn naam, Felixoord, op een wat verscholen manier de herinnering levend houdt aan jhr. ir. Felix Louis Ortt (1866-1959). Het is de belangrijkste verwijzing in het Nederland van vandaag naar een lang en werkzaam leven, waar de inzet voor het vegetarisme maar een deel van was. Ortt is met even volle inzet actief geweest voor de vivisectiebestrijding, de dierenbescherming in het algemeen, het propageren van natuurgeneeswijze, als drankbestrijder, als humanitair pedagoog, als parapsycholoog en als popularisator van de nieuwe inzichten in de natuurwetenschap. Zijn De relativiteitstheorie van Einstein verklaard voor wiskundig niet-geschoolden heeft menige herdruk gehaald. Daarnaast was hij filosoof in het grensgebied van natuurwetenschap en theologie, ontwerper van een eigen stelsel ter verklaring van alle wereldverschijnselen, het pneumat-energetisch monisme, dat geen school gemaakt heeft. Hij is korte tijd actief geweest in de arbeidersbeweging, als voorstander van en betrokkene bij de beweging voor werken in zelfbeherende bedrijven die omstreeks de eeuwwisseling opkwam, Gemeenschappelijk Grondbezit. De in 1899 opgerichte kolonie van Blaricum, waar hij als drukker en uitgever werkte, had een voorbeeld van antikapitalistische organisatie moeten zijn en werd een spreekwoordelijke ramp: veel leden konden niet aan de hoge eisen voldoen, en in 1903 kwam het dronken gepeupel uit de omliggende dorpen de boel in brand steken.
De algemene noemer waaronder alle genoemde activiteiten van Ortt samengebracht kunnen worden is die van het christen-anarchisme. Tussen 1897 en 1907 was deze aanduiding gangbaar voor de stroming die hij representeerde. Zij koppelde radicaal-moderne theologische gedachten aan de geweldloosheid zoals Tolstoy die predikte met verwijzing naar de bergrede (tegenstanders toen en nu spreken gemakshalve van "tolstoyanisme" in plaats van christen-anarchisme). De individuele dienstweigering was een van de belangrijkste propagandapunten van de beweging. Zijn bekering tot deze stroming was voor Ortt aanleiding ontslag te nemen bij Rijkswaterstaat, dat onmiskenbaar een rol speelde bij de oorlogsvoorbereiding. Met zijn functie gaf hij ook zijn titel op. Het was het einde van een veelbelovende elfjarige loopbaan, die in veler ogen had kunnen uitlopen op een ministerspost. Of deze radicale breuk met de dienst een verklaring is voor het feit dat hij ongenoemd blijft in het onlangs verschenen Twee eeuwen Rijkswaterstaat valt niet te zeggen. De familie Ortt heeft vele ingenieurs bij Rijkswaterstaat geleverd, maar van slechts één kan gezegd worden dat hij het systeem voor het vaststellen van getijtafels heeft ontwikkeld, zoals dit negentig jaar in gebruik is gebleven: Felix Ortt. Zijn rol als waterstaatkundig ingenieur lijkt geheel overschaduwd te worden door het vele, hierboven aangeduid, wat hij later gedaan heeft.
Een lichte ironie van de geschiedenis kan men zien bij het noemen van de eerste publicatie van de pas afgestudeerde ingenieur: een inventarisatie van de kennis omtrent de paalworm, het weekdier dat vanoudsher een ernstige bedreiging voor houten zeeweringen vormde. Ook de effectieve bestrijding van de boorpissebed had Ortts speciale aandacht. Zijn tastbare bijdrage aan de vormgeving van Nederland, die een eeuw geleden in zijn geheel het werk van ingenieurs leek, is bescheiden. Onder zijn toezicht is de Proostwetering bij Maarssen verlegd terwille van het nieuw te graven Merwedekanaal. Als arrondissementsingenieur te Brielle beveelt hij de bosaanplant op Voorne en Goeree aan vanuit waterstaatkundig standpunt - het vastleggen van duinzand verbetert de zeewering -, maar op dit punt wordt hij terechtgewezen: de verantwoordelijkheid moest bij Staatsbosbeheer liggen, waterstaatkundige overwegingen mochten geen rol spelen (dat zou namelijk wel eens geld kunnen kosten). Zijn ontwerp voor een buitenduinse vissershaven voor Scheveningen haalde het niet.
Zijn grootste verdienste als waterstaatkundig ingenieur ligt in de methode voor het samenstellen van getijtafels, die hij zelf consequent de methode-De Bruijn bleef noemen, naar het hoofd van de afdeling van Rijkswaterstaat in Den Haag waar hij werkte, maar die eigenlijk met recht de methode-Ortt zou moeten heten. Hij formuleerde de wet waarin de invloed van wind en barometerstand op de getijbeweging werd vastgesteld (het effect van opwaaiing), die internationaal lof kreeg. De opstelling van de Nederlandse getijtafels was gebaseerd op de culminatiemethode, waarbij rekening wordt gehouden met het hoogste punt van de maan ten opzichte van de aarde, de hoek die de maan met de evenaar maakt (maandeclinatie) en de maanparallax (de maat voor de afstand tussen maan en aarde). In de vaststelling van de getijtafels dient rekening gehouden te worden met de dubbele of halfdaagse golven, een eendaags getij, vierdaagse golven en getijden over lange perioden, die - afhankelijk van het seizoen - samenhangen met de astronomische variabelen. Uitgaande van de metingen op vijf verschillende punten aan de kust konden zo hoog- en laagwaterstanden voorspeld worden. Ortts berekeningen hebben vele tientallen jaren dienst gedaan en zijn nog in beslag genomen door de Duitsers, die het getij geheim wilden houden.
Sinds 1985 worden de getijtafels berekend aan de hand van de harmonische methode met nog veel meer variabelen, waarbij de wisselingen per uur worden voorspeld met behulp van computers. Na zijn ontslag bij de dienst heeft Ortt nog meegewerkt aan een gids voor badgasten van de Zandvoortse arts Varekamp. In 1923 ging men niet zomaar ongedocumenteerd in zee zwemmen...
(Oorspronkelijk voor: Publiek Domein, serie Erflaters; ook in: Jaarboek Anarchisme 1999).
Subscribe to:
Posts (Atom)